Materiaal Het meetmateriaal dat ons ter beschikking stond was het navolgende. De Wild-Distomat Dl 10, bestaande uit een Wild T2 theodoliet, een meetkop en een meetkast 12 kg); 6 Wild statieven, 3 enkelvoudige reflectoren, 1 drievoudige reflector, 2 signalen, 6 stelschroe- venblokken, portofoons, een aantal jalons, meetbanden en gevarendriehoeken. Berekening en kaartering Voor de berekening van paspunten uit richting en afstand was op het CTO een programma geschreven voor de Zuse Z-25. Het programma gaat uit van een reeks gegeven punten van waaruit de paspunten worden ingemeten. De gegeven punten kunnen als opstelpunt en als oriënteringspunt worden gebruikt. De puntnum- mering was als volgt: Polygoonpunten 100 tot 1000, de paspunten 1000 tot 10.000 gekoppeld aan het polygoonpunt. In het programma werden 2 controles inge bouwd: Wanneer twee oriënteringsrichtingen geme ten zijn wordt de gemeten hoek berekend uit de gegeven coördinaten. Bij overschrijding van 0,01 graad wordt een foutmelding gegeven; De controle afstanden, gemeten tussen de paspunten onderling, worden berekend uit de berekende coördinaten en vergeleken met de gemeten maat. Bij overschrijding van een tole- rans van 2 cm wordt een foutmelding gegeven. Nadat de kaartering door de Fotogrammetrische Dienst van het Kadaster was voltooid, werden de kaarten geïdentificeerd op de desbetreffende kadasterkantoren. Na ruim zes maanden kon den de 58 bladen ter beschikking worden ge steld aan het Projectbureau Leidingstraten. HET INMETEN VAN BESTAANDE LEIDINGEN Ten behoeve van de inrichting van de leidingen straat dienden alle reeds aanwezige leidingen te worden ingemeten. In het tracé lagen enkele doorgaande leidingen en een groot aantal krui sende leidingen. Deze leidingen werden in het terrein opgespoord en zichtbaar gemaakt („ver zekerd") door de Grontmij. De opsporing kan op verschillende manieren geschieden: Met behulp van een radioactieve stralings bron; Met behulp van elektronische verkennings- apparatuur: a. metaalverkenners b. zenders en ontvangers c. toongeneratoren en zoekspoelen; Met behulp van prikijzers; Door middel van opgravingen. De opsporing door de Grontmij gebeurde met elektronische apparatuur. Om de leiding wordt een magnetisch veld opgewekt. De sterkte van dit veld wordt gemeten met een zoekspoel, waarbij de uitslag van een op het instrument aanwezig metertje een maat is voor de ligging van de leiding. Men kan ook werken met ge luidssterkte via een koptelefoon. In dit geval is de toonhoogte maatbepalend. De verzekering van de opgespoorde leidingen geschiedde met piketten. Om onderscheid te kunnen maken tussen ver schillende leidingen werden de koppen van de piketten, die bij één bepaalde leiding behoorden van een kleur voorzien; b.v. SNC wit, RAPL blauw enz. Bovendien werd bij kruisende lei dingen, vooral gelegen in bermen, de naam van de leiding met een viltstift op de piketten ver meld. Door deze werkwijze verkrijgt de inmeter een goed overzicht van de meting en zal hij steeds de piketten goed weten te interpreteren. Daar de meeste leidingen in het terrein een kronkelende ligging vertonen, werden de piket ten geslagen op een afstand kleiner dan 50 meter en in bochten al naar gelang het verloop. Bij „evenwijdige" leidingen werden de piketten indien mogelijk, haaks tegenover elkaar ge plaatst. Bij zeer kronkelende leidingen werden de piketten genummerd om storingen op te kunnen merken. Organisatorisch was het niet mogelijk de op sporing te combineren met de inmeting o.a. doordat de opsporing veel sneller gaat dan de inmeting. Er werd echter zorg voor gedragen dat de afstand tussen de opspoorder en inmeter niet te groot werd. Dit om storingen zoveel mogelijk te voorkomen. De afstand was steeds ongeveer 3 km. De meting De inmeting van de piketten geschiedde met de Distomat Dl 10 door middel van richting en afstand. Voor de meting werd zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de punten van de meet kundige grondslag die reeds bepaald waren ten behoeve van de kaart 1 2000. Waar verdichting noodzakelijk was, werden zij den aangehouden van 600 a 700 meter, zodat voor de inmeting der piketten, meestal met de drievoudige reflector gewerkt kon worden. De waarnemingen werden genoteerd op een formulier voor polaire detailmeting. Op dit for- 289

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1976 | | pagina 11