vestigd, waarop het nummer van het punt en de hoogte t.o.v. NAP is vermeld. Dit nummer is de metrering van het punt op de as van de leidingenstraat. Als bescherming is een laag rood-wit geschilderd hekje rondom het punt geplaatst. De referentiepunten zijn in het algemeen geplaatst om de 300 meter. De inmeting is geschied met de Distomat Dl 10 door de Landmeetkundige Dienst van het Ka daster. De bepaling in NAP is door de Meet kundige Dienst van Rijkswaterstaat verzorgd. De referentiepunten worden gebruikt voor: Het inmeten van leidingen; Het uitzetten van leidingen; Paspunt bij fotovluchten; Hoogtemerk; Het uitzetten van grenzen; Markering voor controle uit de lucht; Controle op het „drijven" van leidingen. Gezien het grote belang van deze punten voor het beheer van de leidingenstraa-t mogen deze punten niet worden gestoord. Mocht toch ver storing optreden dan dient dit onverwijld te worden gemeld aan het Projectbureau. De kos ten van het opnieuw plaatsen en inmeten wor den verhaald. De meting De nieuwe leiding Voor het dichten van de sleuf moet de leiding worden ingemeten. De inmeting geschiedt om de 20 meter of zoveel minder of meer dan noodzakelijk werd geacht t.o.v. de referentielijn met voetpunt en loodlijn. Hulpmeetlijnen wor den niet toegestaan of slechts na overleg met het Projectbureau. Naast de horizontale ligging dient ook de diepteligging te worden gemeten. Deze meting geschiedt op dezelfde plaats als de horizontale inmeting. Nadat de leiding is ingemeten en de ligging is akkoord bevonden, kan de sleuf worden gedicht. Reeds bestaande kruisende kabels en lei dingen Ten behoeve van de archivering (registratie) die nen deze kabels en leidingen te worden ingeme ten. De inmeting geschiedt over de gehele sleuf breedte t.o.v. de referentielijn met voetpunt en loodlijn. Ter plaatse van de kruising met de nieuw gelegde leiding worden de kruisende ka bels en leidingen benevens de nieuw gelegde leiding bepaald in NAP. Het veldwerk (jig. 6) Door de leidinglegger worden zo spoedig moge lijk de veldwerken van de ingemeten leiding ter beschikking gesteld van het Projectbureau. De veldwerken (formaat A4) waarop de inmeting dient te geschieden zijn van te voren door het Projectbureau aan de leidinglegger verstrekt. De ingeleverde veldwerken dienen aan de vol gende punten te voldoen: a. De volgende gegevens dienen ingevuld te worden: leiding en nummer; diameter; mate riaal; produkt; vaknummer; zie aansluitend vaknummer; afstand; NAP-hoogten leiding en maaiveld en datum van inmeting. b. In het algemeen dient er naar te worden gestreefd dat de referentielijn evenwijdig wordt geschetst aan de zijkant van het veldwerk. De meetrichting is tegengesteld aan de kilometre- ring. De notatie van de meetcijfers (gemeten langs de referentielijn), de referentiepunten, de NAP-hoogten en het nummer van de nieuwe leiding geschiedt in de normale leesrichting. Verder wordt het veldwerk voorzien van een noordpijl, eventuele straatnamen, namen van waterlopen enz. De betonnen kunstwerken wor den gearceerd, wateren gefileerd. De ligging der leidingen wordt door het Project bureau gecontroleerd. Ligt de leiding niet op de juiste plaats dan dient de leiding op aanwijzing van het Projectbureau te worden verlegd. ARCHIVERING LEIDINGGEGEVENS Leidingveldwerken Het belangrijkste archiefstuk bij de registratie van leidingen in en nabij de leidingenstraat is het veldwerk. Op het veldwerk is de ligging van de leiding t.o.v. de referentielijn afgebeeld. Ver der bevat het veldwerk een aantal belangrijke administratieve gegevens. Om de weg te vinden in het grote aantal veldwerken is een goede ar chivering noodzakelijk. Daartoe is de leidingen straat verdeeld in vakken. De nummering van deze vakken is gebaseerd op de nummering van de kaart 1 2000 en 1 500. Ten behoeve van de bepaling van het vaknummer werden de deellijnen van de kaart 1 500 afgebeeld op witdrukken van de kaart 1 2000. Hierna werd de grootte van een vak bepaald. Veelal werd gekozen voor afsluiting op een referentiepunt, omdat dit punt in het terrein zichtbaar is, zodat duidelijk kan worden vast gesteld wat op een veldwerk dient te worden ingemeten. Na het vaststellen van de vakinde ling werd het nummer toegekend. Het vak nummer verwijst naar het kaartblad 1 2000 en 1 500. De nummering van de vakken is afgebeeld op de leidingenkaart 1 2000 en op een overzichtskaart 1 5000. De veldwerken worden in mappen opgeborgen per kaart 1 2000 (nrs. 1 t.m. 45). In deze mappen zijn schutbladen aangebracht waarop met een „ruitertje" het vaknummer is vermeld. 293

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1976 | | pagina 15