Haarm gekomen en had hem met een paar
gloeiende ogen aangekeken. Maar Haarm had
direct 't gevoel gekregen, dat hij van hogerhand
beschermd werd en hij had de verrekkeling rus
tig in z'n gloeiende ogen gekeken. Toen had hij
ook gezien, dat de landmeter een paardepoot
had, waar een ketting met een zware ring aan
vast geklonken zat. Vandaar het gerammel, dat
Haarm gehoord had.
Toen had dat loeder een geweldig lange tong
tegen Haarm uitgestoken en verschrikkelijke
grimassen en gezichten tegen hem getrokken.
En nog was Haarm niet uit de weg gegaan.
Ook niet, toen de landmeter zich zo klein
maakte, dat ie geen halve meter meer groot was
en dan opeens weer als een groot monster voor
hem stond. Toen eerst had Haarm gezien, dat
ie ook nog een paar beste, grote hoorns op de
kop had. En nog had Haarm standgehouden.
Maar toen die satan geprobeerd had om Haarm
met z'n paardepoot in de buik te trappen, toen
had ie 't Zevende Boek Mozes voor de dag ge
haald en had d'r een stuk uit gelezen om de
boze te bezweren. De landmeter had Haarm nog
's woedend aangekeken, maar was totaal ver
lamd geweest. Toen had Haarm de landmeter
gelast, dat ie daar weer heen gaan moest, waar
ie vandaan kwam. Ineens was d'r een geweldige
zwavelstank gekomen en de landmeter was in
de lucht verdwenen.
299