VERVAARDIGING KAART 1 2000
In februari 1970 kreeg de Landmeetkundige
Dienst van het Kadaster opdracht om 58 kaar
ten 1 2000 te vervaardigen ten behoeve van
de leidingenstraat Pernis - Klundert - België/
Zeeland. Het tracé had een lengte van 95 kilo
meter en een breedte van 1200 meter. Ongeveer
25 kilometer van dit tracé ligt in de provincie
Zuid-Holland. Het resterende gedeelte, lang 70
kilometer, ligt in de provincie Noord-Brabant.
In een later stadium zou het Noord-Brabantse
gedeelte worden ingekort tot 45 kilometer
(amputatie Oosttak). De totale lengte van de
leidingenstraat bedraagt thans 70 kilometer.
Op de kaart moest voorkomen: de topografie,
de kadastrale grenzen en andere bij het Ka
daster gebruikelijke afbeeldingen. Daar deze
kaarten binnen zes maanden geleverd dienden
te worden, werd besloten ze fotogrammetrisch
te vervaardigen. Daartoe werd in het terrein
een grondslag gelegd met zijden van maximaal
800 meter.
Dit maximum werd bepaald door het overlap
pingspercentage en de modelgrootte. Om het
aantal modellen zo klein mogelijk te houden,
werd steeds getracht deze maximum afstand aan
te houden. De paspunten werden bepaald door
vanuit de centraal lopende polygoon poten uit
te steken met een lengte van maximaal 500
meter. Liep de polygoon niet centraal door de
strook dan varieerde de lengte van ongeveer
300 meter tot ongeveer 700 meter, dit in ver
band met het ter beschikking zijnde meetmate-
riaal.
Alle paspunten werden gesignaleerd met drie
schijven, gelegen op een rechte lijn, hetgeen
met het oog op verstoringscontrole, inmeting en
berekening de voorkeur verdient boven een lig
ging in driehoeksverband. Ten behoeve van de
latere identificatie werden de drie schijven op
ongelijke afstand gelegd.
De signalen moeten zodanig geplaatst worden,
dat zij op de foto zichtbaar kunnen zijn. Daar
om dient men met het volgende rekening te
houden:
Als ondergrond kiest men plaatsen die op
de luchtfoto in het algemeen donker zijn, b.v.
gras, heide en droge slootjes;
Signalen worden niet geplaatst in de scha
duw van bomen, gebouwen enz. en ook niet
binnen 1.50 m van wegverhardingen;
De schijven moeten vanuit de lucht gezien
niet achter terreinvoorwerpen schuil gaan. Dit
houdt in dat de afstand van een schijf tot een
gebouw minimaal gelijk moet zijn aan de
hoogte van dit gebouw;
De signalen worden zo mogelijk op maai
veldhoogte geplaatst. Wanneer dit niet kan,
wordt de hoogte boven of onder het maaiveld
vermeld.
De signalen werden aangemeten aan uit de
lucht zichtbare voorwerpen, zoals sloten, heg
gen en greppels, dit ten behoeve van de latere
identificatie op de luchtfoto. De aanmeting der
schijven en hun onderlinge ligging, per paspunt,
werden vermeld op het veldwerk.
De verkenning geschiedde aan de hand van de
topografische kaart 1 25.000, waarop de
vliegstroken stonden aangegeven (fig. 3).
Voor de hoek- en lengtemeting werd gebruik
gemaakt van de Wild-Distomat Dl 10. Wat de
meting betreft werd bijgaand schema opgesteld
(fig. 4). Om praktische redenen moest hiervan
nogal eens afgeweken worden. Vaak werd het
eerst de afstand gemeten naar de reflector die
het eerst stond opgesteld.
De meetploeg bestond uit één landmeetkundig
ambtenaar, één opnemer en vier meetassisten-
ten. De taakverdeling was als volgt: De land
meetkundig ambtenaar was de leider van de
meetploeg en tevens de secretaris. De opnemer
deed de waarnemingen met de Wild-Distomat en
stelde samen met de leider van de meetploeg de
Distomat op in de polygoonpunten. De vier
meetassistenten verzorgden de plaatsing van de
reflectoren op de paspunten. Aan iedere zijde
van de centrale polygoon werkten 2 meetassis
tenten, waarvan één de verkenning en signale
ring had meegemaakt. Zij hadden beiden de
beschikking over een dienstauto, waarvan één,
een Volkswagenbusje, tevens werd ingeschakeld
voor het vervoer van de leider, de opnemer en
de Distomat naar het volgende polygoonpunt.
De leider van de meetploeg stond via de porto
foon in verbinding met de andere leden van de
meetploeg om aanwijzingen te kunnen geven
voor het verplaatsen van de reflectoren, in geval
van storingen van paspunten en polygoonpun
ten en voor het verwijderen van eventuele ob
stakels en dergelijke.
Afhankelijk van de weersomstandigheden en de
bereikbaarheid der punten werden zes tot negen
opstellingen per dag gemeten. De waarnemin
gen werden genoteerd op een speciaal formu
lier, in afwijking van kadaster nr. 26 (hoek
meting) en kadaster nr. 91a (lengtemeting), in
verband met de automatische verwerking van
de meetresultaten op de Zuse Z-25.
De meting
287