tale shelfranden (200 meter onder water), vroe ger deel hebben uitgemaakt van één groot continent, dat in de loop der tijden uiteen is gevallen in delen welke daarna verplaatst zijn. Hij kwam tot deze theorie o.a. door de gelijk vormigheid van de Zuidamerikaanse en Afri kaanse continenten. Wegener bekeek de verspreiding van de geberg teketens over de aarde, calculeerde de totale oppervlakte op oceanische diepten en vergeleek deze met oppervlakten op bepaalde niveaus bo ven zeewaterniveau. Hij kwam hierbij uit op een 2-deling, één waarin een diepere (ocea nische) laag bestond uit zwaardere gesteenten, terwijl de continentale korst zou bestaan uit lichtere gesteenten (als b.v. graniet). Daarnaast bekeek hij het voorkomen van fossie len uit bepaalde lagen van verschillende conti nenten (vooral de reptielen) en de overeenkomst hiertussen. De in die tijd gebruikelijke gedach- tengang dat tussen de continenten landbruggen hadden gelegen werd door hem verworpen. De oudere gesteenten aan beide zijden van de Atlantische Oceaan vertoonden grote over eenkomst. Deze redenen waren voor Wegener aanleiding om zijn beeld op te stellen waarbij een oorspronkelijk oercontinent Pangea aanwe zig was geweest dat later uiteen was gedreven. In een later stadium voegt hij aan zijn argumen tatie nog toe de verdeling van klimaatzones en er mee geassocieerde plantengroei in de tijd en de ermee gepaard gaande verschuiving van de polen. Wegener's tijdgenoten zijn zeer verschillend in hun reacties, variërend van zeer enthousiast tot afwijzend. De grootste kritiek werd nog gele verd op het feit dat Wegener geen aanwijzing had gegeven over de voortbewegende kracht van de continenten. In de jaren '60 wordt vooral door de Amerika nen en ook door de Russen op grote schaal met moderne apparatuur de zeebodem onderzocht. Hierbij blijkt dat in het midden van de Atlan tische Oceaan een groot breukpatroon voor komt, dat connecties heeft met breukpatronen in de Indische Oceaan, de Pacifisohe Oceaan en rond Antarctica. Door Dietz wordt gesteld dat deze breuken gevormd zijn door spanning in de korst, en dat deze breuken worden opgevuld met vloeibaar gesteentemateriaal uit de mantel. Als de span ning lang voortduurt kunnen nieuwe oceanen ontstaan die langzamerhand groter worden. Bij het wijder worden van de breuken tussen de continenten kan het nog vloeibare gesteente- materiaal, dat uit de mantel is aangevoerd, naar beide kanten van de breuk bewegen en conso lideren. Door magnetische metingen (het meten van de richting van het aardmagnetisch veld) is vast gesteld, dat dit inderdaad overal langs de breuk zone het geval is. Er wordt voortdurend mate riaal toegevoerd dat afkoelt; de spreiding aan beide zijden van de spreidingsas varieert van 1-10 cm per jaar (laagst Atlantische rug - hoogst Indische en Pacifische ruggen). Door boringen in de jaren 1966- 1970 is het jonge karakter van delen van de oceaanbodem vastgesteld alsmede de toename van de ouder dom der gesteenten van de spreidingsas naar de continenten toe, waar aan de randen zeer dikke accumulaties sedimentair materiaal zijn aangetoond met de seismische reflectie-techniek. Bij voortgaand uiteendrijven van wat men nu platen noemt zijn breukzones ongeveer dwars op de spreidingsas ontwikkeld, welke men soms, zoals in Califomië, kan verbinden met breukzones op het vasteland. Uit een studie van de verspreiding van aard bevingen op de wereld en de diepten waarop deze aardbevingen plaatsvinden, is gebleken dat er ook plaatsen zijn waar de bewegende platen onder andere wegduiken en in de diepte (tot 700 km) door warmte weer overgaan in een 325 CONTINENT Spreiding van de oceaanbodem.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1976 | | pagina 15