IrttsbettaliMs-)
ssSzs&r*
'""""•^AïïrcS;
r#
&o&1£2?32&
h°^eTe^C&Ssystefnen
,be^Co ?e 3een o0ennfbij *ef
Voornamelijk t.b.v. het afzinken waren op het
element 2 torenconstructies geplaatst, die de
lieren herbergden om het element in de afzink-
positie te brengen en waarop tevens meetmer-
ken, reflectoren en andere meethulpmiddelen
voor de positiebepaling waren aangebracht. Eén
der torens bevatte de meet- en commandohut
van waaruit de hele transport- en afzinkoperatie
werd geleid (fig. 5).
Veel lager bevond zich de navigatiehut, die al
leen gebruikt werd tijdens het transport en ge
monteerd was op drijvers, waaraan het element
tijdens het afzinken kwam te hangen. Gedu
rende het transport lagen deze drijvers gewoon
op het dak van het tunnelelement.
De torenconstructies waren ongeveer 25 m hoog
en om die reden erg geschikt als opstelpunten
voor de Artemis-antenne, die voor een goede
werking wel een onbelemmerd „zicht" moet
hebben op het walstation. Vanwege deze vrije-
zichtvoorwaarden, waarover meer in het hoofd
stuk trajectbeschrijving, zijn bij dit transport 2
Artemissystemen gebruikt.
Doordat een Artemissysteem slechts een maxi
male kabellengte kan hebben van 15 meter
tussen de antenne-unit enerzijds en de data- en
controle-unit anderzijds, moest de HP9830 ook
boven in de toren worden geplaatst (fig. 6).
Dit is op zichzelf geen bezwaar, echter de stan
daardlengte van de interface-kabel tussen de
HP9830 en de plotter, die in de navigatiehut
moest staan, is niet langer dan 1.50 m. Om
deze kabel de lengte van 50 m te geven die
nodig was om de navigatiehut te bereiken moes
ten in de kabel „linedrivers" worden opgeno
men om storingen te voorkomen en het signaal
niveau op peil te houden. Een schematisch
overzicht van dit volledig-automatisohe plaats
bepalingssysteem geeft figuur 7.
Bij het uitvallen van de verbinding tussen de
mmÊÊÊM
1=1 ad,
°Pla
*0rdenZ*Jn die n9s-
yeenvert*
de rnr,Tr'e9enu,_
Zyror^SYL^ifnoveo..
1 ofc"-o/a
w - CJf
£c^oSefce,,
F/g. 6. De HP9830 en de controle- en de data-unit
van de Fix.
16