mer met grote voortvarendheid de Herinrich-
tingswet wil behandelen. Er is daarom goede
hoop, dat in de komende jaren de uitvoering in
verschillende deelgebieden snel op gang zal
kunnen komen. Voorwaarde hiervoor is echter,
dat de streekplannen voor deze gebieden wor
den vastgesteld, vóórdat tot uitvoering kan
worden overgegaan.
Uit een brief van het Landbouwschap aan de
Tweede Kamer sprak vrees voor vertragingen
en werd een soepele aanpak bepleit. Voor mi
nister Van der Stee is hier het uitgangspunt, dat
het noodzakelijke samenspel tussen de centrale
overheid en de beide provinciale overheden ge
richt blijft op een snelle uitvoering. Hij zal dat
naar vermogen bevorderen en doet ook een be
roep op de provinciale besturen op dit tempo
in te spelen.
DE LANDBOUWHOGESCHOOL
GROEIT NAAR 6000 STUDENTEN
De Landbouwhogeschool met nu ongeveer
4500 studenten zal in 1980 en in 1990 onge
veer 6000 studenten tellen. Tussen die twee
jaartallen in zal echter een piek optreden van
7200 studenten. Dat zijn enkele conclusies uit
een onlangs door de hogeschool gepubli
ceerde prognose. De „bobbel" tussen 1980 en
1990 zal een gevolg zijn van de herprogram
mering. Dan zullen namelijk de eerste genera
ties studenten die een hergeprogrammeerde
cursus volgen tegelijk aanwezig zijn met de
laatste generaties die volgens de oude pro
gramma's worden opgeleid. Voor het eerst
heeft de hogeschool ook een prognose gemaakt
van de aantallen studenten die de hogeschool
zonder doctoraal diploma zullen verlaten. Tus
sen nu en 1990 zullen er dat ruim 5000 zijn;
gemiddeld per jaar tussen 300 en 400. Het
aantal van degenen die wèl een doctoraal
diploma behalen zal van nu 350 per jaar stij
gen tot bijna 1300 in 1985 en dan weer ai-
nemen tot 900 per jaar. In totaal zullen in de
prognoseperiode 11.500 studenten aan de
Landbouwhogeschool afstuderen. Dat is meer
dan het dubbele van het aantal dat sinds de
oprichting van de LH in 1918 zijn ingenieurs
bul haalde. Sinds 1945 studeerden 4500 stu
denten in Wageningen af.
DE AANLEG VAN HET
ZOETWATERKANAAL
WADDINXVEEN - VOORBURG
»De aanleg van het zoetwaterkanaal van Wad-
dinxveen naar Voorburg zal moeten worden
voorafgegaan door verwerving van de in het
tracé gelegen gronden. Vergoeding van daaruit
voortvloeiende schade dient te geschieden vol
gens de regels van het onteigeningsrecht. De
aanvragen om vergunning krachtens de Ont-
grondingenwet zijn behandeld overeenkomstig
de in de wet en de Ontgrondingenverordening
Zuid-Holland gestelde regels. Noch het verzen
den van een bericht van ontvangst van be
zwaarschriften, noch het horen van de indieners
daarvan is voorgeschreven. Gedeputeerde Sta
ten hebben inmiddels de gevraagde vergunning
verleend. Afschrift van dit besluit is aan de
indieners van de bezwaarschriften toegezonden.
Tegen deze beslissing is ingevolge de Ontgron-
dingenwet door een 43-tal belanghebbenden be
roep ingesteld. In het kader van de beroeps
procedure wordt hen te zijner tijd de mogelijk
heid geboden hun standpunt aan de Afdeling
voor de geschillen van bestuur van de Raad
van State toe te lichten.
Dit o.m. antwoordde minister drs. Th. E. Wes
terterp (verkeer en waterstaat) op schriftelijke
vragen van het lid der Tweede Kamer, de heer
Honig van den Bossche.
Indien de beslissing van Gedeputeerde Staten
tot verlenen van de vergunning in beroep door
de Kroon zal worden gehandhaafd, zal op scha
de tengevolge daarvan artikel 26 van de Ont-
grondingenwet van toepassing zijn. Op grond
van dit artikel kan een naar billijkheid te bepa
len schadevergoeding worden toegekend aan
belanghebbenden indien en voor zover zij scha
de lijden welke redelijkerwijs niet of niet geheel
te hunnen laste behoort te blijven en waarvan
de vergoeding niet of niet voldoende op andere
wijze is verzekerd.
Het kanaal Waddinxveen-Voorburg moet Delf
land de mogelijkheid bieden voldoende zoet
water in te laten zowel ten behoeve van de
peilbeheersing als voor de verversing. Ten ge
volge van de verdieping van de mond van de
Nieuwe Waterweg en de uitbreiding van het
Rotterdamse havengebied heeft de zoutgrens in
de Nieuwe Maas en de Rotterdamse Waterweg
zich zo ver oostwaarts verplaatst, dat de daar
aanwezige inlaatpunten onbruikbaar zijn gewor
den. De huidige aanvoermogelijkheden via de
boezem* van Rijnland zijn beperkt en voor het
gebied van Delfland onvoldoende.
Dat de waterkwaliteit binnen Delfland, o.a. als
gevolg van de sinds 1 december 1970 van
kracht zijnde Wet Verontreiniging Oppervlakte
water, is verbeterd betekent niet dat daardoor
de waterbehoefte, voorzover voortvloeiend uit
verdamping rechtstreeks of via de gewassen,
zou zijn verminderd. Wel heeft deze kwaliteits
verbetering invloed op de vereiste hoeveelheid
water voor doorspoeling van de boezem. Ter
57