rische, als niet binnen bijvoorbeeld drie jaar
geld beschikbaar komt voor de uitvoering.
Als tweede voorbeeld een bevoegdheid om
agrarisch gebied met landschappelijke en na
tuurwetenschappelijke waarde te wijzigen in
natuurgebied. Deze wijzigingsbevoegdheid zal
binnen zeer duidelijke grenzen omschreven
moeten worden, omdat de concrete toepassing
immers een onteigeningstitel oplevert.
Een derde oplossing lijkt mij een globale be
stemming van agrarisch gebied met landschap
pelijke waarde, op sommige plaatsen partieel
uit te werken tot een nadere specificatie van
ecologische en landschappelijke waarden. De
bijbehorende uitwerkingsregels zullen een eco
logische en landschappelijke visie op het gebied
moeten bevatten en tevens een zekere begren
zing van de toepassingmogelijkheden, omdat
tenslotte met de toepassing er van een onteige
ningsmogelijkheid geschapen wordt.
Dit laatste is overigens niets bijzonders: het ge
beurt allang bij bestemmingsplannen voor
woonwijken, waarbij ik er zelfs voor gepleit
heb, om onteigening op een niet uitgewerkte be
stemming niet bij voorbaat op formalistische
gronden uit te sluiten 12).
Conclusies:
Op het moment van behandeling van een
art. 13 kroonberoep door de Raad van Sta
te is het van belang, dat de bestemmings
planprocedure zover mogelijk gevorderd is.
De bestemmingswijziging moet in ieder ge
val niet afhankelijk gemaakt worden van
een beslissing van de Kroon op art. 13, zo
als sommige gemeenten doen. Dit zou n.l.
een onjuiste omkering van doel en middel
betekenen.
Het verdient aanbeveling om in het stem
mingsrapport t.a.v. art. 13 een opschortende
voorwaarde op te nemen.
2.4. Het plan van wegen en waterlopen
De bestemming weg of verkeersdoeleinden is in
een bestemmingsplan niet altijd duidelijk door
voorschriften geregeld, ook al staan er tracé's
en dwarsprofielen in het bestemmingsplan aan
gegeven. Het is meestal niet uitdrukkelijk ver
boden om elders of in afwijking van die pro
fielen een weg aan te leggen. Toch heeft on-
langs de Hoge Raad beslist dat de overheid (i.e.
de gemeente) niet zo maar zonder officiële her
ziening van het bestemmingsplan van die pro
fielen mag afwijken bij de aanleg van een
weg 13). Daarom is ook een goede coördinatie
tussen het plan van wegen en waterlopen en
het bestemmingsplan van belang.
Als de vaststelling van het bestemmingsplan
door de gemeenteraad plaatsvindt ongeveer ge
lijktijdig met of na de stemming over de ruil
verkaveling, dan kunnen de betreffende wegen
en waterlopen na uiteraard een ruimtelijke af
weging van belangen een directe positieve be
stemming krijgen. Het is wel van belang om
een wijzigingsbevoegdheid (korte procedure art.
11 WRO) toe te voegen omdat bij de definitieve
vaststelling (art. 79 Ruilverkavelingswet) van
het plan van wegen en waterlopen afgeweken
kan worden van het voorlopige plan (art. 34).
Vindt de vaststelling van het bestemmingsplan
geruime tijd vóór de stemming over de ruilver
kaveling plaats, dan kan het van belang zijn
om een uitwerkingsregeling (art. 11 WRO)
en/of een aanlegvergunningregeling (art. 14
WRO) te hanteren, om op die manier later ge
makkelijker op de ruilverkaveling in te kunnen
spelen.
Hetzelfde geldt voor die onderdelen van het
plan van wegen en waterlopen, die pas in een
later stadium en in samenhang met het plan
van toedeling bepaalbaar zijn, zoals zgn. in-
steekwegen, te handhaven zandwegen, fietspa
den e.d.
De waterhuishouding is een probleem apart,
omdat ingrepen daarin over een veel groter ge
bied dan één bestemming of zelfs één bestem
mingsplan merkbaar kunnen zijn.
Toch kan de invloed ervan op het milieu in
ecologische zin zo groot zijn, dat een ruimte
lijke afweging van groot belang is. Een desbe
treffend aanlegvergunningenstelsel kan derhalve
meestal niet gekoppeld worden aan één bestem
ming 14).
M.i. moet het echter ook mogelijk zijn om een
aanlegvergunningenstelsel in relatie te brengen
met meerdere bestemmingen tegelijk en als dat
nodig is zelfs meerdere bestemmingsplannen.
Dit is typisch een voorbeeld waarbij de ge
meente overleg moet plegen met nabuurge
meenten en de ruilverkavelingsautoriteiten; de
hoofdingenieur-directeur van de Landinrichting
kan daarbij een coördinerende rol spelen.
2.5. Het landschapsplan
In par. 2.1. heb ik de betekenis van het land
schapsplan uiteengezet. Ik zal nu wat verder
ingaan op de uitvoeringsmiddelen en de relatie
daarvan tot het bestemmingsplan.
12) Mr. ing. J. P. Bos, Het procesmatig bestemmings
plan, Stedebouw en Volkshuisvesting, mei 1975.
13) Hoge Raad 21 mei 1976, Eindhoven-Vonderkwar
tier.
14) Zie o.a. KB 8 maart 1975, 67 Veen, Aalburg, ge
volgd door diverse soortgelijke besluiten.
75