De potentiële vestigingsplaatsen zijn meestal ge
legen in gebieden, die tot nu toe betrekkelijk
weinig menselijke invloed hebben ondergaan;
er waren geen nutsvoorzieningen en/of de we
gen en waterlopen lieten te wensen over.
Om dezelfde reden is in deze gebieden vrij vaak
het natuurlijk milieu betrekkelijk weinig ge
stoord. In bestemmingsplannen vinden we hier
dan ook vaak een agrarische bestemming met
hoge landschappelijke en/of ecologische waar
de, waar om die reden meestal in de voorschrif
ten elke nieuwbouw verboden is.
Voor een goed agrarisch beheer van de grond
is echter boerderijbouw gewenst. Dat is ook
zelfs een belang van natuur en landschap, om
dat bij onvoldoende mogelijkheden van agra
risch gebruik, afgeleide stedelijke ontwikkelin
gen ter plaatse een grote druk gaan uitoefenen:
recreatie, snipperverkaveling met caravans,
paardeweitjes etc.
Daarom komt een gemeente al afwegende nogal
eens tot de conclusie, dat boerderijverplaat
singen in ruilverkavelingsverband toch toege
staan behoren te zijn; er moet dan bij de
situering wel een goede afweging plaatsvinden
tussen agrarisch belang en natuur- en land-
schapsbelang. Zo'n uitzonderingsregeling kan
weer heel goed in een procesmatige vorm ge
goten worden: art. 11 WRO uitwerkingsrege
ling, ook wel de Gelderse Bouwblokmethode
genoemd. In de uitwerkingsregels zal de af
weging van agrarische doeleinden en van
natuur- en landschapsbelang tot uiting moeten
komen. Sommige gemeenten geven de voor
keur aan een wijzigingsbevoegdheid.
De kavelinrichtingswerken
Door het plan van toedeling worden vaak oude
eigendomsgrenzen opgeheven en ontstaan nieu
we. Op indirecte wijze is dit vanuit ruimtelijk
oogpunt relevant. Perceelsgrenzen kunnen n.l.
een in het terrein waarneembare landschappe
lijke of ecologische betekenis hebben. Bij de
kavelinrichtingswerken, die nodig zijn om het
plan van toedeling te effectueren, kan het der
halve van belang zijn, om agrarische en land
schappelijke belangen tegen elkaar af te wegen.
Het gevolg kan zijn, dat in landschappelijk
kwetsbaar gebied volstaan moet worden met
een grotendeels administratieve verkaveling,
dus zonder verplaatsing van perceelsgrenzen en
met slechts weinig kavelinrichtingswerken. In
de praktijk betekent dit, dat er extra grond no
dig is voor zgn. overbedeling, ook wel land
metershectaren genoemd, om het plan van toe
deling sluitend te krijgen. De verdeelsleutel van
de SBL-grond is daarbij erg belangrijk. In het
stemmingsrapport zullen hierover goede afspra
ken moeten staan.
Ook bij het plan van toedeling speelt de agra
rische doelstelling (art. 2) de belangrijkste rol,
ook al is de door Gedeputeerde Staten inge
stelde plaatselijke commissie uiteraard wel ge
bonden aan het landschapsplan, dat door GS
wordt vastgesteld. Het is echter zeer de vraag
of bij conflictsituaties de onafhankelijke rechter
daar ook aan gebonden is.
Het is daarom ook hier weer van belang, dat
het bestemmingsplan een regeling bevat. Het
gaat echter om zodanige details, dat een posi
tieve bestemming erg moeilijk is; bovendien zal
de realisering van zo'n detailbestemming in
hoge mate afhankelijk zijn van de concrete
mogelijkheden bij het plan van toedeling.
Een goede coördinatie tussen ruilverkaveling en
bestemmingsplan is ook op dit punt weer alleen
mogelijk als het bestemmingsplan in een pro
cesmatige vorm gegoten wordt; een aanlegver-
gunningenstelsel met goede toetsingscriteria kan
hier de oplossing bieden. De duidelijkheid van
de toetsingscriteria vormt hier echter een groot
probleem.
De zgn. Beraadsgroep '70 heeft daar indertijd
ook reeds mee geworsteld en heeft voorlopig
de volgende formulering bedacht: de aanlegver-
gunning mag alleen worden verleend indien
geen onevenredige schade wordt toegebracht
aan de landschappelijke en natuur-wetenschap-
pelijke waarde.
Dit is een erg vaag criterium, dat zonder nadere
bepaling weinig houvast biedt.
De gemeente Oirschot heeft aan de aanlegver-
gunning-toetsingscriteria in zijn bestemmings
plan een speciale kaart toegevoegd (dus als
officieel planonderdeel!) waarop een zeer gede
tailleerde inventarisatie van landschapselemen
ten staat aangegeven met gradaties van belang
rijkheid. Sommige elementen mogen niet of
slechts bij hoge uitzondering aangetast worden.
Andere elementen zijn iets minder belangrijk,
zodat bij afweging tegen het agrarisch belang
ongeveer de helft van de elementen ter plaatse
zou mogen verdwijnen, mits compenserende be
planting wordt aangebracht op plaatsen, die in
de landschapsstructuur passend zijn. Deze me
thode wordt echter zowel door de agrarische
instanties als door de natuurbeschermingsorga
nisaties als eigenlijk te star ervaren.
Er moet overigens nog praktijkervaring mee
worden opgedaan. De landmeter is bezig met
het voorbereiden van een plan van toedeling;
GS moeten het bestemmingsplan nog goed
keuren, zodat er nog voldoende mogelijkheden
zijn het bestemmingsplan zonodig nog wat bij te
sturen en concrete moeilijkheden op te lossen.
77