Het ligt voor de hand, dat Gedeputeerde Staten slechts bestemmingsplannen zullen goedkeuren, die passen in hun visie op de toekomstige ont wikkeling van de streek in hoofdlijnen. Om dit te bereiken zullen zij ook de gemeenten zo spoedig mogelijk (dus ook reeds vóór de vast stelling door Provinciale Staten) met hun visie op de hoogte stellen, bijvoorbeeld door middel van voorstudies en facetnota's. In de praktijk is het voorbereiden en in wette lijke procedures behandelen van streek- en be stemmingsplannen een bijna continue bezigheid geworden, waarbij provincie en gemeenten el kaar voortdurend beïnvloeden door middel van regelmatig overleg en uitwisseling van gegevens. Duidelijke verschillen tussen streek- en bestem mingsplan blijven echter dat het streekplan een groter gebied omvat, meestal meer dan 10 jaar vooruitziet (al moet het ook tenminste eenmaal in de 10 jaar worden herzien - WRO, art. 5), globaal is en de burgers niet bindt. Het streek plan hoeft daarom ook niet tot in topografische details rechtszekerheid te bieden. Cartografische ondergronden van de plannen Het Besluit op de Ruimtelijke Ordening schrijft voor, dat bestemmingsplannen moeten worden getekend op een duidelijke topografische onder grond en op een schaal van tenminste 1 10.000. Voorzover in het plan gronden zijn be grepen, die in de naaste toekomst voor bebou wing in aanmerking komen, moet de schaal tenminste 1 2500 bedragen en moeten kadas trale grenzen, sectie en nummers van de betrok ken percelen zijn aangegeven (BRO, art. 11 lid 1). In de praktijk komt het er op neer, dat de bestemmingsplannen voor het gemeentelijk buitengebied (buiten de steden en dorpen) wordt getekend op een topografische onder grond 1 10.000 (er is immers geen grotere) en voor de stads- en dorpsuitbreidingen op de oude kadastrale ondergrond 1 2500 met alle bekende bezwaren, en voorzover beschikbaar op de nieuwe kadastrale ondergrond 1 2000. Al in de tijd van de wederopbouwplannen (na 1945) was gebleken dat voor een verantwoorde regeling van bestaande bebouwing een betrouw bare ondergrond op nog grotere schaal (1 1000 of 1 500) onmisbaar was. Voor de meeste wederopbouwplannen moesten dan ook om vangrijke kadastrale hermetingen worden ver richt. Uiteraard geldt thans hetzelfde voor de sane- rings-, reconstructie- of renovatieplannen voor bestaande woonwijken of stadscentra. Daar naast is een grootschalige basiskaart eigenlijk ook onmisbaar voor alle ondergrondse werken, met name op het gebied van kabels en buizen. In het verleden tekende iedere beheerder van ondergrondse leidingen zijn eigen leidingen op zijn eigen aanvechtbare ondergrond. Vergelij king met kaarten van andere leidingen was dus moeilijk en vreemde conflicten deden zich voor. Pas het gebruik van eenzelfde grootschalige on dergrond voor de kartering van alle onder grondse werken zal aan deze moeilijkheden een einde kunnen maken. Omtrent streekplannen zegt het Besluit op de Ruimtelijke Ordening, dat zij moeten worden getekend op een duidelijke topografische onder grond en op een schaal van tenminste 1 mm sWTOSrflNÜ'WBi w. x«Ks*a*wai» v* mewgamH watamMwaï Btïf.n gaasreaakM MKazcfeSMr/jl tffttKsiittHaJ 'fcSwrswttMur Fragment van een ongekleurd bestemmingsplan voor dorpsbebouwing. 85

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1977 | | pagina 21