VAN STEENIS bepaalde tekorten van naburige wijken, of het mag daarentegen gedeeltelijk leunen op reeds bestaande naburige voorzieningen. Het gemeentebestuur wil graag een bepaalde verhouding tussen woningwet-, premie- en vrije- sector-woningen, en als het kan ook een be paalde verhouding tussen etagebouw en eenge- zinsbouw. Hier liggen de meeste adders onder het gras: „het onderzoek heeft bovendien be trekking op de economische uitvoerbaarheid van het plan". (BRO, art. 7 lid 3). De reken- partij naar de kosten van het plan, naar de z.g. economische haalbaarheid, begint daarom tege lijk met het stedebouwkundige ontwerpwerk en kan van doorslaand gewicht blijken. Het is ook pas een kunst om een goed plan te maken, als men tegelijk binnen de financiële perken moet blijven. Op dit punt sneuvelen veel stedebouw kundige wensen en idealen. Uit de studie van behoeften, wensen en (be perkte) mogelijkheden groeit het ontwerp, te genwoordig meestal niet meer onder de handen van één meesterontwerper, maar van een team van uiteenlopende vaklieden. Zodra het ontwerp het schetsstadium heeft ver laten, begint het overleg met de opdrachtgever en met de instanties, die het plan later moeten beoordelen of met de uitvoering te maken krij gen, zoals de Provinciale Planologische Dienst, de directie Volkshuisvesting, de inspecteur ruimtelijke ordening en de rijks- en provinciale waterstaat. Onder het overleg groeien toelich ting en ontwerp verder tot het stadium is be reikt waarop het plan ter inzage kan worden gelegd. Daarmee begint de formele procedure, die eindigt met de goedkeuring door Gedepu teerde Staten of, in beroepszaken, door de Kroon. Daarmee is het plan „onherroepelijk" geworden, uiteraard slechts totdat er een proce dure tot herziening achteraan komt. Zoals eerder opgemerkt, is de formele proce dure voor een streekplan eenvoudiger, omdat de burger uit een streekplan niet rechtstreeks zijn vrijheden en beperkingen behoeft te kun nen aflezen. Anderzijds leent een streekplan zich voor meer en langduriger meningsverschil len, omdat het grondgebied groter is dan bij een bestemmingsplan en het aantal betrokken overheden ook. Men kan daarom van een streekplan niet verwachten, dat het zonder op positie kan worden vastgesteld. Literatuur Er bestaat in binnen- en buitenland een veel heid van planologische vakliteratuur, meestal sterk gespecialiseerd, maar er is weinig aan al gemene inleiding te vinden waar ook de niet- vakman mee uit de voeten zou kunnen. De meest algemene literatuur in Nederland bestaat uit de nationale planologische nota's: 1. Tweede nota over de Ruimtelijke Ordening in Nederland (Staatsdrukkerij 1966) en de deelnota's van de derde nota. 2. Oriënteringsnota Ruimtelijke Ordening (Staatsdrukkerij 1974); 3. Verstedelijkingsnota (Staatsdrukkerij 1976). Van de beide eerstgenoemde nota's bestaan ook verkorte uitgaven, speciaal bedoeld voor een wijdere lezerskring: 4. Samenvatting van de tweede nota over de Ruimtelijke Ordening in Nederland. (Onder titel „Hoofdlijnen van het nationale ruimte lijk beleid", Staatsdrukkerij 1966); 5. Samenvatting van de Oriënteringsnota Ruim telijke Ordening (Staatsdrukkerij 1974). Zelfs deze samenvattingen vormen nog zware kost, maar geven een goed beeld van de huidige Nederlandse planologie. Tenslotte past een dankwoord aan de Provin ciale Planologische Dienst van Gelderland voor de beschikbaarstelling van het illustratiemate riaal. Sedert 1945 90 VOOR ALLE LANDMEETKUNDIGE WERKZAAMHEDEN GEODESIE CIV. TECHNIEK GRONDONDERZOEK Coöp. Ver. Ingenieursbur. v. Steenis G.A. NIEUWE GRACHT 5 - UTRECHT Telefoon 030-331331

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1977 | | pagina 26