ruimtelijke afweging van die verschillende
doelstellingen;
onteigeningsmogelijkheden;
aangepaste besluitvorming;
versterking van de positie van het land
schapsplan.
De interimnota verstaat onder landinrichting:
het projectsgewijs, binnen het kader van de
ruimtelijke ordening, inrichten van delen van
het landelijk gebied voor nieuwe doeleinden,
dan wel het meer geschikt maken voor de be
staande doeleinden.
De interimnota beveelt aan om voor gebieden
waar de agrarische doelstellingen dominerend
zijn de huidige vrijwillige en wettelijke ruil-
verkavelingsvormen te handhaven en voor ge
bieden met meervoudige doelstellingen de zgn.
herinrichting in te voeren.
De nota noemt het streekplan als het voor
naamste ruimtelijk-integratiekader en stelt bo
vendien dat landinrichtingsplan, d.w.z. ruilver
kaveling dan wel herinrichting, en bestem
mingsplan niet aan elkaar ondergeschikt zijn,
maar goed gecoördineerd moeten worden.
1.2. Van stedebouw naar ruimtelijke ordening
Het uitvoeringsbeleid van de sector stedebouw
werd geregeld in de Woningwet 1901. Deze wet
kende uitbreidingsplannen in onderdelen voor
de planmatige opzet van nieuwe woonwijken.
Voor het landelijk gebied waren er uitbreidings
plannen in hoofdzaken, die in feite alleen een
bebouwingsregeling inhielden met als voor
naamste doelstelling het tegengaan van niet-
agrarische vestigingen in het landelijk gebied.
Sinds 1965 is er een afzonderlijke Wet op de
Ruimtelijke Ordening van kracht, die een alge
meen planologische afweging ten doel heeft.
Streek-, structuur- en bestemmingsplannen zijn
in de eerste plaats /neetplannen: ze geven ruim
telijke doeleinden aan. Het programmatisch as
pect er van kan overigens best op uitvoering
gericht zijn: ruimtelijk geïntegreerd sectorbe-
leid.
Bij het bestemmingsplan kunnen er zonodig
voorschriften aan worden toegevoegd, waarmee
de gemeente een beleid kan voeren om alle
feitelijke ontwikkelingen ruimtelijk te integre
ren. Als de gemeente zelf de uitvoering ter
hand neemt, zoals gebruikelijk bij stadsuitbrei
dingen en stadsvernieuwing, dan kan het be
stemmingsplan tegelijkertijd uitvoeringsplan
zijn, althans op uitvoering gericht zijn.
Overigens is voor de realisering van bestem
mingen lang niet altijd inrichting nodig, maar
kan vaak volstaan worden met beheer, als b.v.
de feitelijke situatie niet afwijkt van de bestem
ming.
Voor het landelijk gebied is het niet gebruike
lijk, dat de gemeente zelf tot inrichting over
gaat. De rijksoverheid heeft het initiatief geno
men. Het ruilverkavelingsplan is een goed in
richtingsmiddel, waardoor landbouw-economi-
sche voorzieningen en andere doeleinden ge
ïntegreerd tot uitvoering kunnen komen. Dit
geldt in nog sterkere mate voor verdergaande
vormen van landinrichting: herinrichting.
Naast de bekende bouwvergunning kent de Wet
op de Ruimtelijke Ordening de zgn. aanlegver-
gunning (art. 14 WRO), om met name te noe
men werken en werkzaamheden ruimtelijk te
toetsen. Verder zijn er een aantal flexibiliteits-
bepalingen om praktische problemen zo soepel
mogelijk en toch planologisch verantwoord op
te lossen. Tevens heeft er in dezelfde tijd een
meer algemene milieubewustwording plaatsge
vonden.
De nieuwe bestemmingsplannen besteden veelal
meer aandacht aan de aspecten natuur en land
schap; niet alleen de echte natuurgebieden wor
den beschermd, maar men begint ook aandacht
te krijgen voor de visueel landschappelijke en
ecologische aspecten van gebieden, die in agra
risch gebruik zijn.
Op verschillende punten zijn daardoor raak
vlakken tussen de agrarische ruilverkaveling en
het bestemmingsplan duidelijk tot uiting geko
men. Enkele gemeenten hebben via het bestem
mingsplan, voorafgegaan door een zgn. voorbe-
reidingsbesluit, getracht om in uitvoering zijnde
ruilverkavelingen alsnog wat bij te sturen; bij
voorbeeld Oirschot, Heeswijk-Dinther.
Andere gemeenten proberen dergelijke proble
men te voorkomen door de voorbereiding van
ruilverkavelingsplan en bestemmingsplan gelijk
op te laten verlopen; bijvoorbeeld Valkens-
waard.
Tenslote doet zich in Mergelland het probleem
voor in hoeverre de Ruilverkavelingswet 1954
nog bruikbaar is in een gebied, waar eigenlijk
een ruimere vorm van landinrichting (dus her
inrichting) meer op z'n plaats is. In hoeverre
kan in zo'n geval het bestemmingsplan steun
bieden om toch tot een evenwichtige afweging
van belangen te komen.
2. Coördinatie ruilverkaveling - bestemmings
plan
2.1. Beide hebben elkaar nodig
Bij het zoeken naar coördinatie mogelijkheden
tussen beide plannen is het allereerst van be
lang om na te gaan wanneer elk van beide be
hoefte heeft aan coördinatie met het andere
plan.
70