e) Onstwedde Tegen de toewijzing van kavels aan openbare lichamen (toepassing art. 13) waren een aantal rechthebbenden in beroep gegaan bij de Kroon. Het betrof drie objecten: 1. een zgn. ruimtebepalend boselement in het belang van de landschappelijke ontwikkeling van Westerwolde; 2. een landschapsreservaat in het gebied Ter Wupping; 3. singelbeplanting en wandelpaden voor de recreatie van de bevolking van het dorp Onstwedde (gem. Stadskanaal). ad 1. Wat betreft het eerste object trekt de Kroon het landschappelijk nut in twijfel en acht het niet in overeenstemming met het door de ruilverkaveling beoogde doel vanwege het schaalverkleinend effect, schaduwwerking, vo gel-, wild- en wortelschade, bemoeilijking van het opdrogen van naastliggende grond, gedeel telijk tenietdoening van de kavelontsluiting. ad 2. Wat betreft het tweede object gaat het om cultuurgrond van appellanten, waarvoor weliswaar de stichting van een landschapsreser vaat beoogd wordt, maar die toch als cultuur grond in stand zal blijven, waarbij deze appel lanten eventueel te zijner tijd als beheerders zouden kunnen optreden. De Kroon is van mening, dat in dit geval, waar het slechts gaat om de handhaving van het bestaande landschap, de toewijzing niet in over eenstemming is met het doel van de ruilverka veling. Voor de bestemming van gronden tot landschapsreservaat is de Wet op de Ruimte lijke Ordening de aangewezen weg. ad 3. Wat betreft het derde object acht de Kroon het scheppen van een recreatiegebied niet in overeenstemming met het doel van de ruilverkaveling 2.3. Toewijzing van kavels aan openbare licha men (art. 13) Art. 13 van de Ruilverkavelingswet 1954 biedt de mogelijkheid om kavels toe te wijzen aan openbare lichamen, zonder dat die grond heb ben gebracht; de betrokken eigenaar heeft de keuze tussen een vergoeding in geld van de werkelijke waarde, dan wel toedeling van ver vangende grond. Bij de behandeling van de Ruilverkavelingswet 1954 door de Staten-Generaal is de bedoeling van art. 13 uitvoerig aan de orde geweest en duidelijk uiteengezet: wanneer aan het realise ren van een niet-agrarische bestemming op landbouwgrond niet valt te ontkomen 10), dan kan het in het belang van de landbouw zijn, dat in plaats van onteigening toewijzing aan een openbaar lichaam plaatsvindt, met toepassing van art. 13. Weliswaar kan dit voor alle grondeigenaren een korting betekenen op hun toedelingsrechten, maar zij zullen veel meer zekerheid hebben, dat zij de nieuwe goed gevormde kavels in de toe komst zullen kunnen gebruiken zonder de drei ging van onteigening. Er moet dus duidelijk sprake blijven van een agrarisch belang; anders verdient de normale onteigening de voorkeur, waarbij de eigenaar de werkelijke waarde in geld vergoed krijgt en geen compensatiemoge lijkheid in grond heeft ten koste van de geza menlijke rechthebbenden. De interimnota Landinrichtingswet pleit er dan ook voor om art. 13 alleen voor de agrarische ruilverkaveling te handhaven (overigens met een vermindering van het percentage tot 3%) en voor de multipurpose herinrichting de nor male onteigening te hanteren. In het algemeen zijn voor toepassing van art. 13 de volgende elementen van belang: de betreffende grond moet in agrarisch ge bruik zijn; de grond moet een bestemming (in de zin van de Wet op de Ruimtelijke Ordening) hebben, die het noodzakelijk maakt, dat een openbaar lichaam er de beschikking over krijgt; de realisering van de bestemming moet be trekkelijk urgent zijn; de eigenaar moet vervangende grond kun nen krijgen, die voor hem redelijkerwijs aanvaardbaar is. de aan de gezamenlijke eigenaren op te leggen korting moet naar verhouding klei ner zijn dan het voordeel dat zij van de ruilverkaveling hebben n). De toepassing van art. 13 is destijds vooral ge dacht voor woningbouw, maar dat blijkt in de praktijk betrekkelijk weinig meer voor te ko men; liever laat men geplande woongebieden buiten het ruilverkavelingsblok. Voor de wegen bouw komt het nog wel regelmatig voor, maar 9) KB 13 april 1975, 30, zie CD-jaarverslag 1975, blz. 34. 10) In beroep tegen art. 13 toepassing in de ruilverka veling Heiligenbergerbeek heeft de Kroon dd. 19 maart 1976, 40, Nederlandse Gemeente 14 januari 1977, beslist „dat verder niet is gebleken van zo danige omstandigheden, dat aan de inrichting van het beoogde terreintje in de nabije toekomst niet zou zijn te ontkomen, dat derhalve het beroep gegrond moet worden geacht 11) Deze voorwaarden zijn grotendeels ontleend aan een nota van E. N. Blink, KADOR, Roermond, 19 november 1976. 73

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1977 | | pagina 9