Professor Schermer horn en het NGL De redactie van Geodesia vraagt mij als „me dewerker van het eerste uur" wat herinnerin gen aan professor Schermerhorn op te halen; hoe hij was als mens en welke gevolgen zijn arbeid voor de Nederlandse landmeetkundige wereld heeft gehad. Graag geachte redactie, met die beperking, dat ik de Nederlandse landmeetkundige wereld wil vervangen door de Nederlandse middelbare landmeetkundige wereld. Dit is maar één facet van zijn werk; zijn invloed op de landmeet kundige wereld in het algemeen, in Nederland en daarbuiten, is ontegenzeggelijk ook zeer groot geweest, maar dit kan misschien beter op een andere plaats en door iemand anders be licht worden, dacht ik zo. Die „medewerker van het eerste uur" is bij de Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat een gangbare benaming van iemand, die vóór de oprichting van de Meetkundige Dienst reeds in dienst was bij het Geodetisch Bureau van professor Schermerhorn en met dit bureau naar de Rijkswaterstaat werd overgeheveld. Dit Geodetisch Bureau werd door professor Scher merhorn opgericht in 1921 als een particulier landmeetkundig bureau, zoals er nu meerdere in Nederland opereren. In naam was een in genieur de directeur, maar professor Schermer horn was de grote baas en zou dit tot aan de Tweede Wereldoorlog blijven, ook toen de Meetkundige Dienst de plaats van het Geode tisch Bureau had ingenomen. Er werkten een zestal meetploegen in de bui tendienst en ongeveer evenveel tekenaars in de binnendienst; heel huiselijk in een kamer van de privé-woning van de professor in de linker vleugel van het oude Geodesiegebouw. Mede daardoor ontstond er een hechte band tussen de professor en zijn personeel en zelfs tussen zijn gezin en het personeel. Achteraf bekeken was de binnendienst beter tekenkun- dig onderlegd dan het personeel van de buiten dienst landmeetkundig. Er werd fraai topogra fisch getekend, het eindproduct was fantas tisch; ik meen dat de chef van de tekenkamer was opgeleid bij de BPM. De kaart was en bleef lang het visitekaartje van de dienst, zoals de rivierkaart nog altijd het paradepaardje van Rijkswaterstaat is. Trots werd altijd beweerd dat men kaarteerde met een nauwkeurigheid van 0,1 mm; na lang aandringen werd dit dan wel eens teruggebracht tot 0,15 mm, maar dan kreeg je er ook geen micron meer af. Het buitendienstpersoneel was duidelijk min der landmeetkundig geschoold, om niet te zeg gen helemaal niet landmeetkundig geschoold. Dit werd iets beter toen een viertal tekenaars van het Kadaster werden aangetrokken, een paar hadden het vergelijkend examen niet ge haald, een enkele was reeds enige maanden in dienst van het Kadaster geweest. Ik weet veel beter dan wie ook, dat (weer achteraf bekeken) een tekenaar van het Kadaster op landmeet kundig gebied toen niets voorstelde, ook niet als topografisch tekenaar. Na een jaartje als volontair op een kantoor van de Kadastrale Dienst gewerkt te hebben, beheerste je min of meer het schoonschrift en het randschrift en kon je van eenvoudige akte- posten een hulpkaart en een staat nr. 75 op maken. Ik herinner me dat zeer belangrijke bezigheden waren het bijwerken van de ver schillende soorten plans en „het uittrekken van de oude stand". Het landmeten als zodanig was voorbehouden aan de landmeter van het Kadaster en de te kenaar wist er niets van. Het moet allemaal in 135

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1977 | | pagina 3