van de latere Ingenieur-Verificateur Sanders.
Van hem hebben we ontzettend veel geleerd.
Sanders wist hoe hij met een schare enthou
siaste jongelui om moest springen, die van goe
de wil waren, weliswaar van landmeten weinig
wisten maar des te meer van hard en toegewijd
werken. Ik herinner me uit die tijd, dat toen de
samenwerking van de grond moest komen de
Prof. met Mr. Irvema, de grote baas van het
Kadaster, de Ingenieur-Verificateur Zijlstra en
Sanders in het terrein kwamen, kennelijk om
eens poolshoogte te nemen en ons min of meer
te testen. Ik uitte eens mijn bezorgdheid tegen
over Sanders over het succes, waarop deze ant
woordde: „dat komt wel goed, je komt met
Irvema onder een borrel tot de gekste resulta
ten", waarmee overigens niets ten nadele van
Mr. Irvema gezegd wil worden, ik zou bijna
schrijven, integendeel. Het is allemaal gelukt,
we moesten zowel van Rijkswaterstaatszijde,
als van Kadastrale zijde wel eens iets „slik
ken", maar dat went ook als je een brede rug
hebt. Klagen hielp overigens bij de Prof. niet,
je werd nooit beklaagd. Volhouden was het pa
rool. „Je moet nu eenmaal een heleboel onzin
aanhoren om een beetje te leren" was dan zijn
reactie. Hij had meer van die kernachtige uit
spraken. Als we weer eens een meetband had
den gebroken of een instrument hadden ge
vloerd en we beweerden dat het niet onze
schuld was maar dat het „vanzelf" was geko
men, was zijn antwoord: „dat is flauwekul, al
leen lang haar en luizen komen vanzelf, anders
komt er niets vanzelf".
Een ploegchef die hem nog niet eerder had
ontmoet en bevend van de zenuwen op hem
toetrad met het waterpasinstrument in de leng
te over de schouder werd begroet met: „voor
ik jou een handje geef, dat instrument is geen
strontvork, dat moet je anders dragen en geef
me nu maar een hand".
Inmiddels groeide het aantal personeelsleden,
de crisis kwam en daarmee een beangstigende
werkeloosheid. Er kwamen onderwijzers, hoofd
onderwijzers, machinisten en stuurlieden van
de grote vaart, mensen die niet aan de slag
konden komen of ontslagen waren. Weliswaar
geen landmeetkundig personeel, maar toch lie
den, met een behoorlijke opleiding. Wat later,
toen de Kadastrale Dienst ook moest bezuini
gen kwamen de jonge landmeters uit Wagenin-
gen, die tenminste theoretische geschoold wa
ren, al misten ze praktijkervaring.
Velen van de oude garde hadden zich door
schade en schande en zelfstudie inmiddels ook
ontwikkeld tot volwaardige krachten, steeds
maar weer gestimuleerd door de Prof. Als ik
nu aan deze tijd terugdenk besef ik dat het
toch een waagstuk was zoveel verantwoorde
lijkheid te leggen op de schouders van een aan
tal onervaren jongens. Want dat waren we, 23
jaar en we werden de wei ingestuurd, zoals de
Prof. dat uitdrukte, met een tiental meetploe-
gen, ook van allerlei herkomst. We hadden
echter Sanders als steun en toeverlaat en de
Prof. kon in zijn functie allerlei gesloten deu
ren open trappen, wat hij dan ook deed. In die
tijd was hij bestuurslid van Pro Juventute in
Delft en hij stuurde ons allerlei „boefjes" als
meetarbeiders, vaak met een uitvoerige ge
bruiksaanwijzing, maar je beleefde er van alles
mee.
Ik heb de Prof. altijd meer als een zakenman
dan als een professor gezien, professor dan in
de zin van een wetenschapsman, opgesloten in
zijn studeerkamer. Hij was geen strenge baas
in de opvatting van chef en ondergeschikte,
het was een heel vanzelfsprekende samenwer
king. Wij waren hem even zeer toegewijd als
hij ons toegewijd was. Ook voor privé-proble-
men stond hij je altijd met raad en daad ter
zijde, een ideale verhouding, zoals men thans
door frasen als medezeggenschap, onderne
mingsraden en dienstcommissies weer probeert
te scheppen. Deze zaken waren ons niet
vreemd, we kenden dit reeds een halve eeuw.
Eerst later worden je dingen duidelijk, die aan
vankelijk niet tot je doordringen. We waren
vier dagen getrouwd en woonden in Assen
toen de Prof. kwam spreken in het Asserbos;
ik meen voor „Landbouw en Maatschappij".
Ik ben nooit zo erg in politiek geïnteresseerd
geweest, ik weet dus niet wat dit voor een or
ganisatie was. Vanzelfsprekend bleef hij die
nacht bij ons slapen, maar ik verdenk hem er
sterk van, dat hij wel eens wou weten welk
meisje ik aan de haak geslagen had. Zijn com
mentaar was: „daar kom je het leven wel mee
door" en hij heeft nog gelijk gekregen ook. Die
warme belangstelling heeft hij voor ons oude
ren nooit verloren. Later werd de dienst zo
groot dat het niet meer bij te houden was,
maar er kwam wel een directe verbinding tus
sen het ITC en het gebouw van de Meetkun
dige Dienst. Hij bleef wel op de hoogte van de
stand van zaken.
In 1946 sprak hij als minister-president samen
met professor de Leeuw (ik meen Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen) in de Korenbeurs
in Groningen. Het had, meen ik, iets te maken
met „Eenheid door Democratie". Ik schreef
al, dat ik niet zo politiek onderlegd ben. Het
was zo geregeld met de tijd van aanvang en
vervoer, dat de Prof. eerst in Hoogeveen sprak
137