en na de pauze in Groningen en professor de
Leeuw in omgekeerde volgorde. Hij was erg
populair in dat naoorlogse jaar en toen hij na
de pauze binnentrad rees de stampvolle zaal
als één man overeind en juichte hem toe. Om
ringd door tal van hoogwaardigheidsbekleders
van overheid en partij liep hij door het gang
pad dankend voor het applaus en zag hij mij
langs dit pad staan. Hij stopte en zei: „wat doe
jij hier, ik dacht dat jij op Walcheren hoorde te
zijn". Dat was ook zo, maar door de slechte
verbindingen (opgeblazen spoorbruggen enz.)
bleven we een maand in het platgeschoten Vlis-
singen en gingen dan voor drie dagen naar
vrouw en kroost. We praatten wat over de me
tingen voor de v/ederopbouw Walcheren tot hij
zich naar zijn „gevolg" omkeerde en zei: „ver
rek, die kerels wachten op mij, ik zal nog wat
moeten zeggen ook".
We zaten in de blubber van Walcheren zonder
rubberlaarzen (wat wil je na 5 jaar bezetting)
en scharrelden op lage schoentjes, die ook niet
meer zo best waren, tussen de landmijnen.
Noch Fortuin, noch de Directeur-Generaal van
de Rijkswaterstaat, die wijlen Flink en ik van
Fortuin mochten bezoeken, konden ons aan
rubberlaarzen helpen. Omdat we toch in Den
Haag waren kregen we het lumineuze idee dan
maar eens met de minister-president te gaan
praten. We stuitten op een cordon marechaus
see, dat ons probeerde duidelijk te maken dat
het Ministerie van Algemene Zaken geen krui
denierswinkeltje was, waar iedereen maar in
en uit kon lopen. Gelukkig kwam tijdens het
verhitte debat met de wachtcommandant de
secretaresse van de Prof., mej. Spanjaard, met
een bundel paperassen onder de arm door de
gang lopen, zag ons zitten, vloog ons bijna om
de hals en nam ons zonder verdere plichtple
gingen mee naar de Prof. Had je die mare
chaussee moeten zien kijken. Twee dagen later
kwam er een Amerikaanse legerwagen rubber
laarzen brengen in Vlissingen.
Ik vroeg hem weer veel later eens wat hem
bezielde om als „Hoge Commissaris" (of zo
iets) naar het rommelende Nederlands-Indië te
gaan. „Och", zei hij, „je moet dat zo zien, daar
is een diep gat en daar moet iemand insprin
gen. Ik heb destijds a gezegd en ik zal nu ook
b moeten zeggen".
Zijn betekenis voor de fotogrammetrie zal on
getwijfeld elders belicht worden. We werkten
op de afdeling fotogrammetrie in Delft in een
ploegenstelsel, 8 uur werken, 24 uur vrij, dag
en nacht. Meermalen kwam midden in de
nacht de Prof. in pyama en op zijn pantoffel
tjes poolshoogte nemen, mogelijk ook om te
kijken of er gewerkt werd, maar ook om even
tuele moeilijkheden op te lossen, Als hij te
lang bleef werd hij door mevrouw Schermer-
horn weer naar bed geloodst. De luchtfoto's
van Nieuw-Guinea waren (als ik het goed zeg)
panoramabeelden en slecht, om niet te schrij
ven allerberoerdst. Over de hete mangrove
wouden hing altijd een wolk van waterdamp
en het was dikwijls onmogelijk een zweem van
stereoscopie te zien. We moesten dit „boeren-
kool"-terrein namelijk stereoscopisch zien voor
puntsoverdracht. Ook dan hielp klagen niet.
Het commentaar was in de ergste gevallen:
„coördinaten krijgen ze, al zal ik ze uit mijn
blote hoofd opschrijven"
Zo al schrijvende komen er weer honderden
herinneringen bij je boven. Zeker niet omdat
het mij aangaat, maar ik wil dit verhaal straks
eindigen met een woordelijke weergave van de
toespraak, die de Prof. op mijn veertigjarig
jubileum, nu 7 jaar geleden, hield en die op
een bandje werd opgenomen. Hij praat dan
zelf over die eerste beginjaren.
Ik schreef al, er waren in de twintiger jaren
geen andere landmeetkundigen dan de land
meters van het Kadaster. De Prof. begon met
een aantal jongelui de landmeetkunde te be
drijven, eerst in het Geodetisch Bureau, later
in de Meetkundige Dienst van de Rijkswater
staat. Toen bleek, dat ook niet-academisch
gevormde lieden het vak onder de knie konden
krijgen, volgden gemeenten en provincies met
eigen landmeetkundige diensten. Dit personeel
werd veel gerecruteerd uit de Kadastrale Dien
sten, dit in tegenstelling tot de Meetkundige
Dienst. Hier zat ook weer een prijzenswaardig
menselijke trek in; het personeel van de Meet
kundige Dienst moest in zijn promotiekansen
niet worden beknot door mensen van buiten
die de dienst niet mede hadden groot gemaakt.
De opkomst van de middelbare en hogere land
meetkundigen in Nederland, ook bij de Kadas
trale Dienst, is te danken aan het initiatief van
de Prof. Wij ouderen, die hem als de Prof.
hebben gekend, zullen hem altijd blijven zien
als de grote baas en als „Peetvader", waar je
altijd op terug kon vallen. Vooral heeft hij zijn
stempel gedrukt op de Meetkundige Dienst,
die nog altijd in zijn geest voortwerkt.
Ik hoor vaak van buitenstaanders: „wat heb
ben jullie daar prettige ingenieurs zitten in
Delft, moet je bij ons komen!"
Met veel vallen en opstaan is de middelbare
en hogere landmeetkundige in Nederland ont
staan, maar toch is het achteraf bekeken nog
weer meegevallen.
138