a. met welke nauwkeurigheid kan in een foto-
grammetrisch model een gebouw worden
gemeten en
b. met welke nauwkeurigheid worden de even
tueel noodzakelijke terrestrische metingen
uitgevoerd?
Bij een poging een opsomming te geven van de
factoren die mogelijkerwijs van invloed zijn op
de hier noodzakelijke fotogrammetrische waar
neming, komt men al snel tot de veronderstel
ling, dat wellicht de wijze waarop een gebouw
door de zon wordt beschenen hierin niet mag
ontbreken. Dit is aanleiding geweest om zowel
voor als na de middag luchtopnamen te ma
ken van hetzelfde gebied. Vergelijking van de
opmetingen van eenzelfde gebouw in beide op
namen zal kunnen resulteren in een beschrij
ving van deze zonne-invloed. Welbekend is het
feit, dat de schaal van de luchtfoto mede be
palend is voor de nauwkeurigheid waarmee
daaraan gegevens kunnen worden ontleend.
Teneinde vast te stellen hoe groot deze invloed
hier dan wel is, werd besloten om de zojuist
genoemde voor- en namiddagfotografie op
twee schalen uit te voeren, nl. op 1 6.000 en
op 1 3.500.
Zoals hiervoor al is omschreven bevat deze
proef een fotogrammetrisch en een terrestrisch
element. Bij de vervaardiging van grootschalige
kaarten is het nog steeds de gewoonte om van
gebouwen de opgaande muren voor te stellen.
Dit heeft tot gevolg, dat dan, wanneer als ge
volg van een fotogrammetrische meting een ge
bouw inclusief dakoverstek is gekaarteerd, er
een „correctie" moet worden uitgevoerd. Om
deze correctie te kunnen uitvoeren zijn er in
principe twee metingen nodig, nl.: ten eerste
het afloden van een dakrand en ten tweede het
meten van de horizontale afstand van deze ver
tikaal tot de opgaande muur. Het is duidelijk,
dat de nauwgezetheid waarmee de betrekkelijk
korte horizontale afstand wordt gemeten, vrij
wel geheel wordt bepaald door de nauwkeurig
heid waarmee een dakrand wordt afgelood. De
vraag naar de nauwkeurigheid van deze terres
trische meting komt dus in feite neer op de
vraag naar de nauwkeurigheid waarmee een
fotogrammetrisch gemeten dakrand terrestrisch
kan worden afgelood.
Ten eerste om significante verschillen tussen
terrestrische en fotogrammetrische metingen
voldoende scherp te kunnen vaststellen en ten
tweede om een goed inzicht te verkrijgen in de
nauwkeurigheid van zowel de fotogrammetri
sche als de terrestrische meting, werd besloten
beide vijfmaal onafhankelijk van elkaar uit te
voeren. Door in de onmiddellijke omgeving
van de bij de proef betrokken gebouwen een
4- tot 5-tal punten te markeren en te signali-
seren werd enerzijds de mogelijkheid gescha
pen om via een transformatie op deze punten
de vijf terrestrische resultaten met elkaar en
anderzijds de vijf fotogrammetrische resultaten
zowel onderling als met de terrestrische resul
taten te vergelijken.
Nadat gedetailleerd was doorgesproken hoe de
proef zou worden opgezet, kon in de winter
van 1970 -1971 met de voorbereidingen in
Dordrecht worden gestart. In totaal werden 81
objecten, regelmatig over het proefveld ver
deeld, uitgekozen en in hun onmiddellijke om
geving van signalen voorzien. Deze 81 objec
ten omvatten veelal gebouwen of groepen van
gebouwen waarvan de te meten elementen sa
men met de gemarkeerde punten zoveel mo-
293
Fig. 1. Dordrecht.
Fig. 3. Inrichting van een terrestrische stationsnieting.