met verstoring van het object of van de sig
nalen.
Voor wat betreft het gebruikte instrumenta
rium moet worden gezegd, dat de tachymeters
goed hebben voldaan. De keuze was gevallen
op dit instrument, omdat enerzijds op grond
van de toen bestaande ervaring hiermee in de
stad goed gemeten kon worden en anderzijds
omdat daardoor gebruik kon worden gemaakt
van een bij de afdeling Geodesie van de Tech
nische Hogeschool in Delft beschikbaar reken
programma voor de verwerking van de waar
nemingen. Een ander belangrijk hulpmiddel
bij de terrestrische metingen was het daklood.
Het intensief gebruik van dit instrument door
een aantal meetploegen in een korte tijd bood
een goede gelegenheid om ervaringen te note
ren en uit te wisselen. Gebruik werd gemaakt
van een aantal verschillende typen dakloden,
waarvan er overigens niet één meer in de han
del is.
Voor wat betreft het daklood van de fa. Wild
(zie fig. 4) werd genoteerd dat het optisch goed
voldeed, doch dat het vloeistofprisma bij lage
temperaturen te langzaam reageerde, de carda-
nische ophanging van de loodstaaf te zwak was
en het geheel te windgevoelig. Daarnaast werd
nog opgemerkt, dat dit instrument te kort is
voor de gemiddelde Nederlander. Dat nog
steeds gezocht wordt naar een zo handig mo
gelijk hulpmiddel bij het meten van dakover-
steken kan ondermeer blijken uit het feit dat in
de laatste maanden, door gezamenlijke inspan
ning van de afdeling Landmeten van de ge
meente Apeldoorn en de fa. De Koningh te
Arnhem, een instrument is ontwikkeld, dat in
elk opzicht verschilt van de tot nu toe gebrui
kelijke typen (zie fig. 5).
Voor de fotogrammetrische metingen hadden
zich tien instituten uit de verschillende landen
aangemeld. Daar elk station ook fotogramme-
trisch vijfmaal onafhankelijk zou worden ge
meten, lag het voor de hand om telkens de
helft van de fotogrammetrische modellen door
vijf instituten te laten meten. Aan die instituten
die daarvoor in de gelegenheid waren, werd ge
vraagd een aantal stations tevens door een
tweede waarnemer te laten opmeten. Dit werd
gevraagd om te kunnen vaststellen in hoeverre
de resultaten van twee waarnemers die van
hetzelfde instrument en hetzelfde materiaal ge
bruik maken, van elkaar verschillen. Op deze
wijze werden acht hoofdgroepen van waarne
mingen verkregen, te weten: van twee waarne
mers uit de fotoschalen 1 6.000 en 1 3.500,
zowel voor als na de middag.
Om bij de latere verwerking van de vele tien
duizenden waarnemingen onaangename verras
singen zoveel mogelijk uit te sluiten, is het dui
delijk, dat vooral bij een proef als waarvan
hier sprake is en waaraan door zovelen een
bijdrage wordt geleverd, het maken van dui
delijke afspraken over de inrichting van de me
ting van groot belang is. Zowel voor de terres
trische als voor de fotogrammetrische meting
werd dan ook een gedetailleerde instructie op
gesteld, waarbij vanzelfsprekend gebruik kon
worden gemaakt van de bij eerdere proeven
opgedane ervaringen.
4. Berekeningen
Voor een juiste interpretatie van de resultaten
van een proef is het onontbeerlijk om te weten
op welke wijze de waarnemingen zijn verza
meld. Zonder in details af te dalen is in het
voorgaande hiervan een beeld geschetst. Met
het afsluiten van deze fase van de werkzaamhe
den was volgens de daarbij betrokkenen een
belangrijke mijlpaal bereikt. Op grond van een
zo zorgvuldig mogelijk uitgevoerde voorberei
ding was in elk geval te verwachten, dat een
groot deel van de nog resterende werkzaamhe
den met behulp van de Philips P880 computer
kon worden geklaard. Het ligt niet in de be
doeling om hier uitvoerig te schetsen hoe het
verloop van de rekenkundige bewerkingen is
geweest. Om de resultaten evenwel goed te
kunnen beoordelen is het noodzakelijk dat op
z'n minst in het kort wordt geschetst hoe de
gang van zaken is geweest, vandaar het navol
gende overzicht:
Per meetploeg en per station werden van
alle punten de x, y, z-coördinaten berekend
met behulp van het eerder genoemde re
kenprogramma van de afdeling Geodesie te
Delft.
Per station werden de resultaten van de vijf
meetploegen met behulp van de gemeen
schappelijke a-punten getransformeerd in
één systeem; voor de planimetrie een ge
lijkvormigheidstransformatie zonder schaal-
factor en voor de hoogte een parallelle ver
schuiving.
Per station werd het gemiddeld resultaat
van de vijf meetploegen gebruikt als refe
rentie-systeem voor de fotogrammetrische
waarnemingen.
Conform de gemaakte afspraken leverden
de fotogrammetrische instituten de x, y, z-
coördinaten van de stationspunten na een
numerische absolute oriëntering op vier
paspunten per model. Daar in de meeste
gevallen elk station door vijf instituten was
295