Uit dit overzicht valt t.a.v. de a-punten ener
zijds en de c- en d-punten anderzijds af te lei
den, dat de standaardafwijking in de herhaalde
afloding van een dakrand ongeveer 1.5 cm is;
voor de enkele afloding komt dit neer op 2.0
cm.
Tengevolge van het feit, dat in de fotogram-
metrische modellen in hoofdzaak snijpunten
van dakgoten en dakgoten konden worden aan
gemeten, heeft zich de analyse ook op deze
puntgroepen toegespitst. Uit figuur 7 blijkt, dat
er, wat de absolute nauwkeurigheid A van de
dakgootpunten betreft, vrij grote verschillen be
staan tussen de fotogrammetrische instituten.
Voor de fotoschaal 1 6.000 schommelen de
standaardafwijkingen tussen 6 en 12 cm, met
als uitzondering instituut 6 met 16 cm. Voor
de fotoschaal 1 3.500 is dit 4 tot 7 cm met
opnieuw instituut 6 als uitschieter met 9 cm.
Gemiddeld komt dit voor beide fotoschalen
neer op ongeveer 17 micron op de foto. Wan
neer daarnaast uit de fotogrammetrische her
halingsmetingen blijkt, dat voor de meetnauw-
keurigheid M een getal van ongeveer 5 micron
op de foto kan worden aangehouden, dan is
het duidelijk, dat het verschil van 12 micron
om een verklaring vraagt. Gezien het feit, dat
hier steeds de fotogrammetrische waarnemin
gen van een station worden vergeleken met het
bijbehorende terrestrische referentiesysteem,
kan de invloed van sommige bekende factoren
als constant worden aangenomen. Zo zal
voor alle punten in het kleine gebiedje
m
8
°o©
Q
SJ
on
•o
a
a
Puntsoort
b c
d
N
1250
114
390
1474
P
261
23
81
300
nik
1.3
2.9
1.7
2.1
Mk
0.6
1.3
0.8
0.9
mz
1.3
4.6
1.9
2.7
Mz
0.6
2.0
0.8
1.2
Tabel 1:
Nauwkeurigheid van de terrestrische metingen.
m standaardafwijking in de meting van een ploeg
(in cm)
M standaardafwijking in gemiddelde van vijf ploe
gen (in cm)
N aantal metingen
P aantal punten
Standaard
afwijking cm
planimetrie 16
1:6000
13500
n
uitw. 1 O
uitw. 2
uitw. 3
uitw. 4
O
uitw. 5 O
uitw. 6
uitw. 7 lol
uitw. 8 S
0
H
O
II
O
O
O
O
O
<y
O
O
BI
9
H
li
-i11r1 i i 1 1 1
01 23456789
Instituten
Fig. 7. Absolute nauwkeurigheid d-punten.
297