Bij een conventionele meting, waarvan u in figuur 10 een voorbeeld ziet, begint men met het opsporen van vaste punten en het recon strueren van oude meetlijnen. Bij het inmeten van de nieuwe situatie houdt men zich aan het principe van interpolatie en draagt men zorg voor voldoende overbepaaldheid. Om het ver band tussen oude en nieuwe situatie direct te kunnen vastleggen worden vaak gedeelten van de oude grenzen gereconstrueerd. Bij het in meten verzamelt men bij voorkeur ook maten, die later direct kunnen worden gebruikt voor reconstructiemetingen. Ook neemt men soms extra maten ten behoeve van numerieke groot teberekening. De aanpak van een bijhoudingsmeting in een coördinatenkadaster verschilt hiervan wezen lijk, zoals u in figuur 11 kunt zien. Voor een beter inzicht in de aanpak van de meting zijn daar ook de voerstralen getekend, wat in de praktijk niet wordt gedaan. Op basis van de op te meten situatie kiest men één of meer vrije standplaatsen en meetlijnen op een zodanige wijze dat enkele aansluitpunten kunnen worden opgenomen. In het algemeen zijn dit hoeken van gebouwen. Vervolgens meet men de nieuwe situatie in en neemt men de nodige controlematen. Uitzet- maten voor later zijn niet nodig, omdat men die te zijner tijd wel kan afleiden uit het coördi- natenbestand. Het verband tussen oude en nieuwe grenzen wordt bij de verwerking op kantoor tot stand gebracht door middel van berekening. Met numerieke grootteberekening hoeft men geen rekening te houden, omdat de grootteberekening op basis van de berekende coördinaten geschiedt. Het gevolg van de vereenvoudigde meetopzet bij een coördinatenkadaster is, dat men minder behoeft te meten en dus eerder klaar is. Het reeds getoonde voorbeeld van een bijhoudings meting illustreert dit. Bij de conventionele meting zijn 104 meetgetallen geregistreerd. Bij de nieuwe opzet zijn 16 voerstralen en 28 meet getallen nodig voor de vastlegging van de nieuwe situatie. Een voerstraal bestaat uit 2 meetgetallen, zodat men dan in totaal 60 meet getallen gebruikt heeft. Dit is iets meer dan de helft van de klassieke metingsopzet. Uiteraard zal de praktijk moeten uitwijzen of deze theo retische productieverhoging ook in werkelijk heid zal worden bereikt. De vooruitzichten zijn echter onmiskenbaar gunstig. De verwerking van bijhoudingsmetingen in Apeldoorn met het systeem Detailmeting 76 ontmoet vooral organisatorische bezwaren. Het heen en weer zenden van opdrachtformu lieren, ponsconcepten, foutenlijsten, proef- tekeningen en resultaten wordt, vooral voor kleinere projecten zoals bijhoudingsmetingen, als hinderlijk ervaren. Er wordt thans gewerkt aan de introductie van tafelcomputers bij de provinciale vestigingen, waarmee kleinere me tingen kunnen worden behandeld en de per manente bestanden kunnen worden bijgehou den. Gekozen is voor een tafelcomputer van het type Tektronix 4051 met vrij programmeerbaar geheugen van 16.000 tekens. Deze tafelcom puter is standaard uitgerust met een grafisch beeldscherm en een cassette-magneetband eenheid. Als randapparatuur zal daaraan wor den gekoppeld een coördinatenlezer, een af- drukeenheid en een flexibele schijfeenheid. De verwerkingprocedure voor bijhoudingsme tingen zal in principe gelijk zijn aan die van het systeem Detailmeting 76. De met behulp van het systeem Detailmeting 76 opgebouwde be standen zullen per gemeente op flexibele schij ven worden vastgelegd. De voor een bijhou dingsmeting benodigde gegevens kunnen aan deze bestanden worden ontleend en de nieuwe gegevens kunnen er aan worden toegevoegd. De meetgegevens worden via het toetsenbord in de computer gebracht en vastgelegd in een bestand. De berekening geschiedt onder con trole van de landmeetkundig medewerker die met de verwerking is belast. Het is dus niet de bedoeling, dat het rekenproces door een ge specialiseerde medewerker wordt verricht. De permanente bestanden worden niet alleen bij de provinciale vestigingen doch ook in Apeldoorn bijgehouden, zodat zowel lokale als centrale verwerking van metingen mogelijk is. Daarmee wordt tevens een goede beveiliging van de gegevens bereikt. Er zal dus een voortdurende uitwisseling van informatie tussen de provinciale vestigingen en het centrale hoofdkantoor moeten plaatsvin den. Vooralsnog zal de intensiteit van deze informatie-uitwisseling nog maar betrekkelijk gering zijn, omdat het aantal hermetingspro- jecten dat jaarlijks wordt behandeld niet zo groot is. De informatie-uitwisseling zal in eerste instantie plaatsvinden door het heen en weer zenden van cassettetapes of andere infor matiedragers. Na verloop van tijd zal de omvang van de bestanden en de hoeveelheid bijhoudingsmetingen echter zodanig zijn toe genomen, dat de informatie-uitwisseling door middel van datacommunicatie zal moeten plaatsvinden. De per gemeente opgeslagen deelbestanden kunnen dan worden geïnte greerd tot een direct toegankelijke databank. 41

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1978 | | pagina 11