3^ -t Fig. 8. Het eerst brugdeel geheel buiten de assemblagehal. Meetwerkzaamheden in en buiten de ass^mblagehal Nadat 6 secties aan elkaar waren gelast, waarbij het brugdeel zich in de zogenaamde bouwzeeg bevond, werd de lengte van het geheel op 3 plaatsen gemeten, namelijk in de as van de brug en aan de beide zijkanten. Aan de hand van deze resultaten werd de gewenste lengte van de laatste sectie (sectie 7) bepaald, zodat dit brugdeel uiteindelijk de juiste lengte kreeg. Nadat een brugdeel buiten de assembla gehal was gekomen en op zijn 4 opleggingen stond, werd als laatste controle van dit brug deel nogmaals de lengte eri de plaats van de opleggingen gemeten. Hierbij werden die afstanden steeds via een elektronische af standmeter bepaald. Aan één van de brugdelen werd op 24 juni 1976 deformatiemetingen gedaan, waarbij de bui tentemperatuur opliep tot 35°C. De nulmetin gen werden verricht 's morgens om 6 uur. Gemeten werden de lengteveranderingen bij de vaste opleggingen en bij de beweegbare opleg gingen, de hoogte van het dek, de temperatuur inwendig en uitwendig van de brug en de buitentemperatuur. Op deze weliswaar uitzonderlijke warme dag, werd de hoogste buitentemperatuur 35°C, ter wijl het staal van het bovendek zelfs 63°C werd. Aangezien een brugdeel geconstrueerd is volgens een z.g. kokerprofiel, zodat er dus een onder- en bovenvloer is, waarbij de zon de bovenvloer direct zal bestralen, is het duidelijk dat de bovenvloer meer zal uitzetten dan de ondervloer. Uit de metingen kwam dat ook naar voren. De bovenvloer werd gemiddeld 39 mm langer, terwijl de ondervloer gemiddeld 13 mm langer werd. De uitzettingscoëfficient van staal is 0,000012. Het brugdeel, dat een lengte heeft van 100 m, zal dus bij een temperatuursverschil van 45°C 100.000 x 45 x 0,000012 54 mm uitzetten. Doordat nu de ondervloer geen temperatuurs verschil van 45°C, maar slechts van 11 °C had, werd de bovenvloer eigenlijk in zijn uitzetting belemmerd. De spanningen die daarbij optraden, moesten ergens heen, vandaar dat de brug een „katte- rug" kreeg (fig. 9). Dat bleek ook wel uit de waterpassingen, die gelijktijdig met de andere metingen werden verricht. Die resulteerden in een verhoging op het midden van de brug van 119 mm, terwijl de vier hoeken een zakking vertoonden van gemiddeld 25 mm. "TEMp. "l« VTA AL Vwc X ar AAL tl- M 9 y v4srt oPLcgüimE \r*MP ÏW- ïatwtSOPLtC. C.IHG ScuUmatisbiUc VoogJrrcLLiwa KATTCgWj kIatch <n cflM. Fig. 9. Transport van de brugdelen Het brugdeel was geplaatst op een aantal rol- karren en werd over een railbaan, via een lier uit de assemblagehalnaar het voor de hal gelegen terrein getransporteerd (langstransport). Dwars op de railbaan van het langstransport lagen rollenbanen die naar boven de oever gesitueerde onderheide steigers leidden (dwarstransport). Ten behoeve van het verrol len in dwarsrichting werden onder het brugdeel ter plaatse van de einddwarsdragers transport frames geplaatst. Deze transportframes waren voorzien van een vijzelconstructie, die het brugdeel van de rolkarren tilde. Op de steigers bevonden zich vijzeltorens met behulp waarvan het brugdeel een bepaalde afstand omhoog werd gebracht. Vervolgens werd het brugdeel door een tussen de steigers gemanoeuvreerde vaarstelling overgenomen. Op deze door sleepboten getrokken' vaarstel ling geschiedde het transport van het brugdeel, vanaf de assemblageplaats via de Dordtsche Kil naar het Hollandsch Diep. De vaarstelling bestond uit twee aan elkaar gekoppelde bakken, met tezamen een afmeting van ca. 67 x 22,5 meter. In elke bak waren twee stalen ondersteuningsconstructies ge monteerd. Elke ondersteuningsconstructie had twee oplegpunten. Het bovenste gedeelte van 228

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1978 | | pagina 10