a. Welke aflezingen van de middendraad
had men in de 2e opstelling op de achter
baak en de voorbaak moeten krijgen,
opdat aan de hoofdvoorwaarde wordt
voldaan?
b. Hoe vindt de regeling plaats bij een
automatisch waterpasinstrument?
15. Vanuit de bouten 10, 15 en 20 is gewater
past naar de nieuwe bout 50. Gegeven is:
hoogte bout:
10: 15.427
15: 17.385
20: 18.279
hoogteverschil
10-50: 2579
15-50: 0624
20-50: -0264
lengte sectie:
10-50: 1.2 km
15-50: 1.8 km
20-50: 2.4 km
Gevraagd wordt de vereffende hoogte van
bout 50 te berekenen.
So
16. Neem aan, dat de gevraagde hoogte van
bout 50 is: 18.000 NAP. Vanuit bout 50
moet punt A uitgezet worden op een hoogte
van 19.278 NAP. Op de op bout 50 ge
plaatste baak is de middendraadaflezing:
2736.
Wat moet de aflezing van de middendraad
op de op punt A geplaatste baak worden,
wil de hoogte van punt A 19.278 NAP
zijn? Zie de tekening bij vraag 15.
17. a. Welke opstellingseisen heeft men bij een
theodoliet?
b. Welke regelingseisen heeft men bij een
theodoliet?
18. a. Hoe wordt de eerste as verticaal gesteld
met een ontregeld buisniveau?
b. Hoe wordt het ontregelde buisniveau
geregeld?
19. Welke fout wordt geëlimineerd door de
cirkelrand op twee diametraal gelegen pun
ten af te lezen en daarvan het gemiddelde
te nemen?
20. Door een horizontale hoek in twee kijker
standen (normale en doorgeslagen kijker
stand) te meten en daarvan het gemiddelde
te nemen, worden twee fouten geëlimi
neerd. Welke fouten zijn dat?
21. a. Beschrijf de richtingsmeting volgens
methode Bessel (vier serie's, drie rich
tingen, theodoliet met diametrale afle
zing).
b. Waarom wordt de rand na elke serie
verplaatsten hoeveel?
c. Waarom wordt in heen- en teruggang
gemeten?
22. a. Welke voorwaarden zijn er bij een volle
dig aangesloten polygoon?
b. Hoe geschiedt de vereffening bij een
volledig aangesloten polygoon?
c. Wanneer moet een polygoon vereffend
worden volgens benaderingsmethode II?
23. Hoe kan een grove fout in de hoekmeting
bij een volledig aangesloten polygoon wor
den opgespoord?
24. a. Wat verstaat men onder hoofdhoek
meting?
b. Wanneer en waarom past men hoofd
hoekmeting toe?
25. De invloed van centreerfouten in de hoek
meting wordt groter naarmate de afstand
tussen opstelpunt en richtpunt kleiner
wordt. Toon dit duidelijk aan!
26. Polygoonzijden moeten bij voorkeur onge
veer dezelfde lengte hebben in verband met
de invloed van centreerfouten. Hoe kan bij
een polygoon met één abnormaal-korte
zijde de invloed van deze korte zijde ver
meden worden?
27. a. Welke gegevens heeft men minimaal no
dig, opdat een punt door voorwaartse
snijding kan worden bepaald?
b. Welke gegevens heeft men minimaal
nodig, opdat een punt door achter
waartse snijding kan worden bepaald?
LANDMEETKUNDIG REKENEN I
Tijd: 2.30 uur.
Het gebruik van formulieren is toegestaan.
De punten 15 en 16, waarvan de coördinaten
bekend zijn, zijn in het terrein verdwenen. Om
deze punten opnieuw uit te kunnen zetten, is de
veelhoek 10-31-32-33-34-11 gemeten.
307