c. het gebruik van de grond (bouwland,
grasland);
d. de verschillende eigendommen.
21Een kavel is een stuk cultuurgrond
a. gebied van één eigenaar;
b. gebruikseenheid van het bedrijf;
c. van één bedrijf omgeven door grond van
anderen;
d. een totaal bedrijf onderverdeeld in ge-
bruikseenheden.
22. Een ruilverkaveling is gericht op
a. vernieuwing van de agrarische structuur;
b. het verbeteren van de waterhuishou
ding;
c. grondverbetering;
d. verbeteren van de landinrichting.
23. Onmiddellijk na het droogvallen van een
polder wordt als eerste gewas gezaaid:
a. koolzaad;
b. helmgras;
c. luzerne;
d. riet.
24. Een snelle rijping van de grond wordt be
reikt door:
a. ontwatering en breking;
b. groenbemesting en vlas;
c. ontwatering, riet begroeiing en groen
bemesting;
d. bekalking en bemesting.
25. Ontwatering door sloten alleen voldoet het
best in
a. grove zandgronden;
b. zandgronden op zavel;
c. weidestreken;
d. gebieden met veel inzijging.
WEGENBOUWKUNDE Tijd: 2 uur.
Riolering
1. Een riool met een
doorsnede van 0,50
m, heeft een Q, van
0.3927 m3/sec. bij
een stroomsnelheid
van v 2 m/sec.
a. Is het profiel ge
heel gevuld?
b. Hoe groot is de
natte doorsnede
bij deze afvoer?
Als het profiel alleen DWA afvoer heeft, is
het volgens de bovenstaande figuur gevuld.
c. Hoe groot is nu de natte doorsnede?
d. Als hierbij de minimale stroomsnelheid op
treedt, hoe groot is deze DWA?
e. Als de natte doorsnede van de DWA ge
lijk blijft aan die in vraag 1d, hoe groot is
dan de RWA in geval 1b?
2. In een bijlage is een drietal manieren aange
geven hoe we huisaansluitingen aan het
hoofdriool kunnen realiseren. (Bijlage niet af
gedrukt).
a. Geef een korte omschrijving hoe dat in
die gevallen gedaan is.
b. Geef de gewenste putafstanden voor die
gevallen.
c. Noem de voor- en nadelen van de ge
bruikte manieren t.o.v. elkaar.
Wegen
1. a. Wanneer past men een overgangsboog
toe (twee gevallen)?
b. Waartoe dient een overgangsboog?
c. Als overgangsboog gebruikt men een ge
deelte van een clothoïde. Waarom?
d. De formule van de clothoïde is A2
R x L. Wat stellen die letters voor?
e. Tussen een boog met een straal van 600 m
en een boog met een straal van 200 m
moet een overgangsboog worden toege
past. Waarom?
f. Als de verhardingsbreedte 10 m is en de
toegepaste verkanting 2 resp. 5%, hoe
groot is dan het hoogteverschil h tussen
de kantverharding bij R 200 m en R
600 m?
g. Als de parameter A van de clothoïde 180
m is, bereken dan de lengte van de over
gangsboog.
h. Hoe groot is de overgangshelling?
2. a. Wat is het lengteprofiel van een weg?
b. Wat wordt op het lengteprofiel aange
geven?
c. Waarom zijn hoogte- en lengteschaal bij
een lengteprofiel verschillend?
d. Hoe is dat bij een dwarsprofiel?
Grondwerken
1. De onderverdeling van grond- of bodemon
derzoek is in het onderstaand schema gege
ven. Neem dat schema over en vul het in.
Bodemonderzoek:
a3 proeven12)
Ibof
libof
.3).
b.
c._
2. Op een bijlage is apparatuur voor bodem
onderzoek geschetst. (Bijlage niet afgedrukt).
a. Benoem de onderdelen a t.m. f.
b. Waartoe dient onderdeel e?
c. Hoe werkt onderdeel f?
d. In kleilagen is onderdeel f niet bruikbaar.
Kun je het bodemonderzoek wel of niet
voortzetten?
e. Zo ja, op welke manier?
312