3. Gegeven de formule: H x<^w X x<pw
V2
H x<p m f x2g x<pm
a. Wat stellen de factoren voor?
b. Verder is gegeven:
diepte zuigmorid 20 m;
vacuum 60 cm. Hg. (sm Hg 13.6);
snelheid in de zuigbuis 4 m/s;
versnelling van de zwaartekracht 10 m
sec2;
verlies factor 3,5.
Bereken nu de concentratie.
c. Geeft een grotere snelheid in de zuigbuis
altijd een grotere produktie?
Multiple-choise grondwerken
1. Hetfreatisch vlak is:
a. het bovenvlak van het grondwater;
b. het vlak waarboven alle poriën geheel
gevuld zijn met water;
c. het vlak tot waar alle poriën geheel ge
vuld zijn met water;
d. de gemiddelde hoogte van het grond
water in Nederland.
2. Bodemonderzoek wordt uitgevoerd om
a. zo goedkoop mogelijk te kunnen funde
ren;
b. geen last van het grondwater te onder
vinden bij het funderen, omdat men de
hoogte van het grondwater dan kent;
c. een goed inzicht te krijgen in de struc
tuur en de samenstelling van de grond;
d. zo snel mogelijk te kunnen gaan bou-
bouwen.
3. Microscopisch onderzoek geeft:
a. een beeld van de korrelvorm en de struc
tuur van het monster;
b. een beeld van de korrelgrootte;
c. een beeld van de pakking van de korrels;
d. de mogelijkheid om te tellen hoeveel
korrels er in een bepaald volume zitten
om zodoende een indruk van het poriën-
gehalte te krijgen.
4. Een groot poriëngehalte bij de weegproef
wijst op
a. een groot volumegewicht;
b. de aanwezigheid van loop- of drijfzand;
c. een groot draagvermogen;
d. een te verwachten grote zetting bij een
belastingtoename.
5. Bij een pulsboring kan men
a. de monsters zeer goed voor laborato
riumonderzoek gebruiken;
b. ook doorgaan onder het freatisch vlak;
c. niet dieper boren dan het grondwater;
d. niet door kleilagen boren.
6. De naam „continuboring" heeft betrekking
op het feit dat:
a. men continu (dag en nacht) door boort;
b. men de monsters in zinken bakjes doet,
welke in de juiste volgorde gelegd, een
continu beeld van de bodem leveren;
c. men zonder onderbreking (continu) een
bodemmonster steekt en dit monster in
een soort slang drukt;
d. geen van deze antwoorden is goed.
7. Het vormveranderingsdraagvermogen is het
draagvermogen waarbij:
a. de vormverandering binnen door ons ge
stelde toelaatbare grenzen blijft;
b. de vormverandering de grens van het
draagvermogen heeft bereikt;
c. zeker geen ontoelaatbare vormverande
ring of evenwichtsverstoring zal optre
den;
d. de vormverandering ongelimiteerd toe
neemt.
8. Het grensdraagvermogen is het draagver
mogen waarbij:
a. de vormverandering binnen door ons
gestelde toelaatbare grenzen blijft;
b. de vormverandering de grens van het
draagvermogen heeft bereikt;
c. zeker geen ontoelaatbare vormverande
ring of evenwichtsverstoring zal optre
den;
d. de vormverandering ongelimiteerd toe
neemt.
9. De gemeten weerstand per cm2 conus
grondvlak noemt men:
a. de conusweerstand;
b. de totale weerstand;
c. de conuskracht;
d. de conuskleef
10. Elke spanningsverhoging t.g.v. een belas
ting veroorzaakt een zetting in de grond is
een uitspraak, welk:
a. niet goed is;
b. niet zonder meer te beoordelen is, dat
hangt af van de grondsoorten onder de
fundering;
c. niet te beoordelen is als we niet weten
hoe groot die spanningsverhoging is;
d. wel goed is.
11Bij een proefbelasting op een heipaal blijkt
dat bij een belasting van 120 kN een zetting
van 40 mm optreedt. De toe te laten paal-
belasting bepaalt men op 60 kN. De veilig
heidscoëfficiënt is dus:
a. 3;
b. 2;
c. IVz;
d. Va;
313