12. Het bepalen van het draagvermogen is geen
eenvoudige zaak, omdat het draagvermo
gen:
a. evenredig is met de diepte, de soort en
de dikte van de grondlagen onder de
fundering;
b. omgekeerd evenredig is met de vorm,
de afmetingen en de stijfheid van de
fundering;
c. van vele verschillende factoren afhanke
lijk is;
d. zowel antwoord a als b als c kan goed
zijn.
13. Het bepalen van het draagvermogen ge
beurt o.a. door:
a. de bepaling van de dikte, de soort en de
diepte van de verschillende grondlagen;
b. proef belasten;
c. de bepaling van de stand van het grond
water;
d. de bepaling van de zetïingsconstante.
14. De factor, die zowel bij de vorming van
hoogveen als laagveen dezelfde rol speelt
is:
a. het gebrek aan zuurstof bij de verrotting;
b. stilstaand water;
c. een waterrijk moerassig gebied;
d. de aanwezigheid van veenzuur.
15. Als we een peilbuis plaatsen en het grond
water loopt over de bovenkant van de peil
buis heen, dan hebben we te maken met:
a. bovenwater;
b. capillaire water;
c. spanningswater;
d. pendulair water.
Multiple-choise riolering
16. In de formule Q, VxS isQ,:
a. de som van RWA en DWA;
b. de hoeveelheid welke bij een snelheid
V 2 m/sec wordt afgevoerd;
c. de hoeveelheid welke bij een snelheid
V 0,7 m/sec wordt afgevoerd;
d. de tijdelijk afvoer.
17. De riolering in de gebouwen en op de ter
reinen rondom de gebouwen tot aan de erf-
grens noemt men:
a. openbaar riool;
b. stamriool;
c. huisleiding;
d. huisriolering.
18. In het gescheiden stelsel worden
a. feacaliën, het huishoudwater en het in
dustriewater gescheiden afgevoerd;
b. het vuilwater en het hemelwater ge
scheiden afgevoerd;
c. de DWA en RWA gescheiden naar het
stamriool gevoerd;
d. geen van de antwoorden is goed.
19. De term „inwoner equivalent" is ingevoerd
om
a. te kunnen berekenen hoeveel water er
afgevoerd moet worden;
b. te weten of het huishoudelijk afvalwater
dan wel industrieel afvalwater betreft;
c. een indruk te krijgen van de afvoer van
afvalwater van andere bronnen;
d. te kunnen controleren of er zonder toe
stemming en dus zonder te betalen op
de riolering geloosd wordt.
20. De RWA wordt berekend aan de hand van
a. de gemiddelde hoeveelheid neerslag per
jaar;
b. de gemiddelde hoeveelheid neerslag van
het natte jaargetijde;
c. een korte hevige regenbui die 4 maal
per jaar voorkomt;
d. de waterdoorlatendheid van de grond
soorten en de bodembedekking (klin
kers/asfalt).
21Lekwater is water dat
a. uit het grondwater de riolering indringt;
b. uit de riolering lekt b.v. door scheurtjes
in een buis;
c. de capaciteit van gemalen, pompen en
overlaten bepaalt;
d. uit een defecte waterleiding lekt en zo
de riolering extra belast.
22. Als de vaste stoffen gaan bezinken en zich
vastzetten op de wanden dan is:
a. het verval te groot;
b. het verhang te groot;
c. het verval te klein;
d. het verhang te klein.
23. Als een leiding over een lengte van 80 m
een hoogteverschil vertoont tussen begin
en einde van 10 cm, dan is
a. het verhang 8°/oo;
b. de helling 1,25°/oo;
c. het verval 1 8000;
d. geen van de antwoorden is goed.
24. De afstand tussen de bovenkant van de
buis en het maaiveld of de kruin van de
straat noemen we de dekking. De dekking
moet een bepaalde waarde hebben, omdat:
a. de schedeldruk anders te groot kan wor
den;
b. de riolering niet vorstvrij ligt;
c. de riolering niet beneden het grondwater
ligt, waardoor de houten fundering
gaat rotten;
d. het verhang van de huisaansluiting een
bepaalde waarde moet hebben.
25. Als het niveau van een put lager ligt dan het
niveau van de rioolwaterzuiveringsinstalla
tie, waar het rioolvocht gezuiverd moet
314