worden dan noemt men de verbindingslei
ding een:
a. primair riool;
b. secundair riool;
c. persleiding;
d. stamriool.
26. Een schacht wordt gebruikt als
a. een rioolstrerig van richting moet veran
deren;
b. een volgende buis een andere diameter
heeft;
c. er controle mogelijkheden moeten zijn in
lange rechte strengen;
d. zowel antwoord a als b als c is van toe
passing.
27. De aanpassing van de bodem van de put
aan de vorm van de profielen welke in de
put uitmonden, noemt men:
a. de bodemprofilering;
b. het banket;
c. het verloopstuk;
d. de drempel.
28. Overtollig water is:
a. een extra hoeiveelheid water die boven
de normale hoeveelheid met een zeer
hevige regenbui in het riool komt;
b. water wat bij een deugdelijke constructie
niet in het riool gekomen zou zijn;
c. t.g.v. een regenbui sterk verdund riool
water;
d. geen van de antwoorden is van toepas
sing.
29. Als veiligheid om bij regenbuien van on
voorziene hevigheid te voorkomen dat het
rioolvocht uit putten en trottoirkolken gaat
stromen:
a. bouwt men overstorten;
b. geeft men de rioolstrengen bergingsca
paciteit, d.w.z. het riool wordt groter
dan eigenlijk nodig is: het vocht wordt
er tijdelijk in opgeslagen;
c. bouwt men terugslagkleppen in het riool;
d. bouwt men gescheiden stelsels.
30. Bij een vullen tot 73
van de hoogte is de
natte omtrek
a. 20;
b. 40;
c. 60;
d. 140.
Multiple-choise wegen
31. De Duitse autobanen zijn een voorbeeld
van wegen die aangelegd zijn met:
a. een economisch doel;
b. het oog op de werkverschaffing in de
jaren 30 in Duitsland;
c. een strategisch doel;
d. geen van de antwoorden is goed.
32. De oudste weg(en) in ons land is/zijn
a. de Romeinse wegen;
b. de weg van Hoorn naar Enkhuizen;
c. deveenwegen;
d. de weg van de Bilt naar Utrecht.
33. Op 30 december 1926 werd de Wegenbe
lastingwet aangenomen. Deze wet regelde
o.a. de vorming van:
a. het Verkeersfonds;
b. het Rijkswegenfonds;
c. het Wegenfonds;
d. het fonds waaruit de nieuwbouw van
land-, water-, spoor- en tramwegen werd
gesteund.
34. Voor autosnelwegen geldt:
a. de verkeersbanen zijn gesloten voor an
der verkeer;
b. voor het verkeer met motorvoertuigen is
in elk der beide richtingen een afzonder
lijke rijbaan beschikbaar.
c. er komen geen gelijkvloerse kruisingen
met andere wegen voor;
d. zowel antwoord a als b als c is goed.
35. Ten behoeve van de aanleg en de uitbrei
ding van de door het rijk te beheren of be
heerde wegen en oeververbindingen werd
in 1965 ingesteld:
a. het Rijkswegenfonds;
b. de Wet uitkeringen wegen;
c. een secundair wegenplan;
d. de Wet op de motorrijtuigenbelasting.
36. Verkeersongevallen worden landelijk gere
gistreerd door:
a. de rijksverkeerspolitie;
b. de wegenwacht;
c. waterstaatsambtenaren van de Verkeers-
ongevallendienst;
d. het Centraal Bureau voor de Statistiek.
37. Als bij de aanleg van een weg de slappe
grondlagen worden vervangen door meer
draagkrachtig materiaal dan vormen we:
a. een grondverbetering;
b. een aardebaan;
c. een cunet;
d. een uniforme draagkracht.
38. Opvriezen ontstaat door de vorming van ijs-
lenzen onder het wegdek. De hoofdvoor
waarde hiervoor is:
a. het toetreden van smeltwater tot de aar
debaan;
315
6'
20