de modelcoördinaten van de verbindingspun ten naar het totale blok, waarbij als aansluit- punten de terrestrisch-bepaalde paspunten dienen, echter nog steeds niet in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting (de blokvereffe- ning). Al werkend van klein naar groot hebben we nu coördinaten van alle verbindingspunten in een plaatselijk stelsel. Vóór de aansluiting, d.m.v. transformatie aan het stelsel van de Rijksdrie hoeksmeting, vindt in de zgn. na-transformatie de bepaling plaats van die punten in het blok, waarvan men fotogrammetrisch-bepaalde coör dinaten wenst te verkrijgen. Schema 2 geeft het vervolg der werkzaamheden aan. De verbindings-c.q. inpaspunten en vaste punten die na de laatste rekenkundige stap bekend gemaakt zijn in het stelsel van de Rijks driehoeksmeting, worden d.m.v. geprikte gaat jes aangebracht op de zgn. kaarteerbladen. In het algemeen wordt hiervoor tekenstabilene gebruikt (zonder graveerlaag), dat tegelijkertijd voorzien wordt van een ruitennet. Na het beschikbaar komen van de kaarteerbladen kan de fotogram meter met het eigenlijke kaarteer- werk beginnen. Hij past zijn stereomodellen in het kaarteerblad in door gebruikmaking van zijn kaarteerinstrument via de inpaspunten. Dat hierbij allerlei invloeden, waarmee de foto's \1/ BLEEKKOPIE LICHTDRUKKEN DIAZOKOPIE OP GRAVEERFOLIE NEGATIEVE FILM MET,, VASTE TEKST" GROOTSCHALIGE BASISKAART COÖRDINATEN IN R.D.-STELSEL KAARTERINGVAN DE TOPOGRAFIE DEFINITIEVE TOPOGRAFIE (GEGRAVEERD NEGATIEF) NEGATIEVE FILM VOOR HET„VASTHOUDEN" VAN DE OPGEPLAKTE TEKST POSITIEVE FILM MET OPGEPLAKTE VARIABELE TEKSTEN SYMBOLEN KAARTBLAD MET RUITENNET „VASTE PUNTEN" EN INPASPUNTEN Schema 2. behept zijn, geëlimineerd zullen moeten wor den spreekt vanzelf. Het vliegtuig kan immers niet op een constante hoogte vliegen, waar door schaalverschillen optreden. Verder moe ten we bedenken dat ook de invloeden die voortkomen uit een schommel- of dompel beweging, weggewerkt zullen moeten worden en dat verder deze invloeden voor iedere foto opname verschillend zijn. De fotogrammeter kaarteert nu alle topografie die in de GBKN thuishoort, voorzover zichtbaar vanuit de lucht. In het algemeen heeft, i.v.m. de identificatie problemen waarvoor hij kan komen te staan, een bezoek aan het terrein plaatsgevonden voordat hij met zijn kaarteerwerkzaamheden begon. Omdat de kaarteerbladen zijn aange legd volgens de bladindeling der GBKN ont staat feitelijk als eindprodukt op deze wijze een niet-naverkende kaart. Omgekeerd volgt dus als definitie voor een niet-naverkende kaart de omschrijving: „Een fotolijnenkaart met als inhoud die topografische elementen die tot de kaartinhoud behoren en die zichtbaar zijn vanuit de lucht". Aangezien echter het merendeel van de GBKN- bladen in naverkende vorm wordt uitgegeven, is het noodzakelijk hieraan de nodige aandacht te besteden. d. De naverkenning De werkwijze die hierna wordt omschreven is in belangrijke mate ontwikkeld door gezamenlijke inspanning van de afdeling Fotogrammetrie van het Kadaster en de afdeling Projecten van de provinciale directie van het Kadaster in Friesland. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een zgn. bleekkopie. Een bleekkopie is het reprografische produkt, dat d.m.v. normale fotografische handelingen wordt verkregen, met dien verstande dat in de ontwikkelfase bleekfixeer wordt toegevoegd. Hiervoor wordt als tekeningdrager een transpa rante film gebruikt (autoreversal). Het woord „bleekkopie" geeft eigenlijk al aan hoe het eindresultaat eruit ziet: gebleekt! Van alle kaarteerbladen in het project worden op deze wijze bleekkopieën vervaardigd, waar van daarna weer lichtdrukken kunnen worden gemaakt. De landmeters, die de naverkenning uitvoeren, gaan met deze lichtdrukken het terrein in en noteren hierop hun waarnemin gen. Onder naverkennen verstaan we in dit verband het vergelijken van de fotolijnenkaart met de terreinsituatie en het aanvullen of corrigeren van de kaart d.m.v. meetgegevens, daar waar de fotogrammeter de situatie niet ziet of niet 344

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1978 | | pagina 14