Honderd jaar Rijkscommissie voor Geodesie
De gegevens voor dit artikel zijn onder meer ontleend aan een gesprek, dat de samenstellers op
5 januari 1979 ter gelegenheid van het naderend 100-jarig bestaan van de Rijkscommissie voor
Geodesie hadden met de huidige voorzitter prof. ir. G. J. Bruins (zie linker foto) en de adjunct
secretaris de heer N. van der Schraaf (zie rechter foto
«Omstreeks 1860 lag tussen de grote Frans-
Engelse en Russisch-Scandinavische graadme
tingen in Europa een gebied waar nog slechts
op kleine schaal graadmetingen waren verricht.
Voor topografische doeleinden waren in de
meeste staten weliswaar driehoeksmetingen uit
gevoerd, doch een onderling verband ontbrak.
De Pruisische luitenant-generaal Baeyer kwam
op de gedachte deze afzonderlijke metingen
met elkaar te verbinden en ongeveer dertig
in dit gebied gelegen astronomisch bepaalde
punten dienstbaar te maken aan de graadme
tingen in Europa. Dit zou dan mogelijk resulte
ren in een betere bepaling van de vorm en de
grootte van de aarde.»
Aldus lezen we in een artikel van de heer Van
der Schraaf in het Nederlands Geodetisch Tijd
schrift [1], Met het initiatief van Baeyer begint
in zekere zin een nieuwe periode van de beoefe
ning van de wetenschappelijke en operationele
geodesie, waarbij Nederland ook nauw betrok
ken raakte. Immers een verzoek van de Prui
sische regering om aan deze internationale acti
viteiten deel te nemen, bereikte ook de Neder
landse regering.
De regering won hierover, via de curatoren van
de Leidse Hogeschool, advies in van de Leidse
astronoom prof. dr. F. Kaiser en deze op
zijn beurt aan de lector aan de Koninklijke
Academie te Delft dr. L. Cohen Stuart. De
kardinale vraag was of de bestaande driehoeks
meting van Kraayenhoff zonder meer paste in
de plannen van Baeyer. Na zorgvuldig onder
zoek, in het bijzonder door Cohen Stuart, luidde
het door hem opgestelde en door Kaiser onder
streepte eindoordeel, dat de driehoeksmeting
van Kraayenhoff niet nauwkeurig genoeg was
om te worden opgenomen in de Europese
graadmeting. Zij stelden voor een nieuwe drie
hoeksmeting uit te voeren.
Dit leidde ertoe dat de regering in 1865 aan dr.
F. J. Stamkart, ijker te Amsterdam, verzocht
deze werkzaamheden op zich te nemen nadat
Cohen Stuart, die inmiddels Directeur van de
Polytechnische School te Delft was geworden,
dit had geweigerd. Stamkart heeft tot zijn dood,
17 jaar later, aan deze nieuwe driehoeksmeting
gewerkt.
Cohen Stuart nam echter in 1874 wel de leiding
van de eerste nauwkeurigheidswaterpassing in
Nederland op zich. Om de voortgang van deze
twee grote geodetische projecten en later ook
van geodetisch-astronomische werkzaamheden
te begeleiden en daarover de minister van Bin
nenlandse Zaken advies uit te brengen, werd in
1879, bij Koninklijk Besluit van 20 februari no. 3,
de Rijkscommissie voor Graadmeting en Water
passing ingesteld.
Men twijfelde toentertijd aan de nauwkeurig
heid van de metingen van Stamkart. Eén van de
redenen daarvan was dat hij zeer spaarzaam
was met mededelingen over zijn werk. Toen
Stamkart in 1882 overleed heeft de bekende
47