landmeetkundige opgaven H,: x 8476.923 y 15689.621 H2J x 7299.338 y 10606.920 AB H,H2 14.4938 A: x 7637.123 y 12064.872 B: x 7996.724 y 13616.981 Opgave 6 Aan deze opgave (zie Geodesia december 1978 p. 368) is, althans door de zestien inzenders, met plezier gewerkt. Dat meen ik tenminste te mogen opmaken uit de manier waarop dit vraagstuk is uitgewerkt. De meeste inzenders hebben in principe dezelfde methode gekozen; daarover meer bij de uitwerking. Er is toch wel sprake van enige verscheidenheid. Eén inzender merkt op (zich verontschuldi gend?), dat hij een benaderingsmethode heeft gebruikt. Deze manier van berekenen heeft echter niets minderwaardigs; het vinden van een goede benaderingsmethode is vaak lang niet eenvoudig. Uitwerkingen in deze geest zijn welkom, ook als van een programmeerbare rekenmachine gebruik is gemaakt. In dit geval zo mogelijk een omschrijving van het program ma. Een benaderingsmethode was hier niet nodig. Beperken we het probleem voorlopig tot de be paling van de coördinaten van A en B. Als we even afzien van de richtingen (AB) en (BA) dan is de meetkundige plaats van A een cirkelboog door T, en T2 met een straal, die is bepaald door de hoek T,AT2. Voor B geldt iets analoogs. Brengen we deze cirkels aan in de schets dan krijgen we het volgende beeld: De overeenkomst met de situatie die optreedt bij de bepaling van een punt uit drie achter waartse richtingen valt op. Naar analogie van de Methode Collins voor de oplossing van dit pro bleem verlengen we AB naar weerszijden. Zo ontstaan de punten H, en H2. De hoeken van de driehoeken T,T2H1 en T3T4H2 zijn af te leiden uit de gemeten richtingen. In deze driehoeken kun nen de coördinaten van H, en H2 worden be- rekend, waarna het argument AB H2H,) bekend is. De richtingsmetingen kunnen nu worden georiënteerd. Daarna zijn de coördina ten van A en B door insnijding te berekenen. Deze werkwijze is al eens aangegeven, n.l. bij de uitwerking van opgave 2 (Geodesia, januari 1978). Enkele resultaten: Als A en B eenmaal bekend zijn is de rest van de opgave een „gewone" veelhoeksberekening, waarbij zonder bezwaar voor de vereffening de z.g. Methode I kan worden toegepast. Werkend van A naar B vinden we voor de totale hoekcorrectie 72 dmgr, hetgeen bij negen gemeten hoeken wel aanvaardbaar is. We vin den verder fx —3.296, fy —29.885. De sluitvector heeft dus een lengte van 30.066 m en een argument van 206.9930. Dit wijst op een fout van 30 meter in een zijde, waarvan het argument ongeveer met dat van de sluitvector overeenkomt (modulo 200 gr.). De argumenten zijn: AP, 14.2858 P3P4 13.3166 F^P, 8.4508 P4P5 7.1919 P2P, 22.0329 PbP6 21.6848 P^B 14.4819 De lengte van P4P5 zal dus 30 meter korter moe ten worden. We vinden dan: fx - 3.296 30 sin 7.1919 0.086 fy -29.885 30 cos 7.1919 -0.076 Deze getallen zijn wel aanvaardbaar, gezien de lengte van de polygoon 1600 meter). De eindresultaten zijn (afgerond op cm) P, 7688.36 12289.27 P2 7720.17 12527.42 P3 7794.18 12732.61 H 105

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1979 | | pagina 25