3. toenemende mobiliteit; 4. schaalvergroting; 5. als gevolg van opgang gekomen nieuwbouw een groeiende onderwaardering van het oude woonmilieu en van de oude woning. Alhoewel ik het na-oorlogse overheidsbeleid als eerste noemde, ben ik er van overtuigd dat de daarna genoemde oorzaken van zeker zo ingrij pende betekenis zijn voor de ontstane situatie. Ik zou die oorzaken willen samenvatten onder één hoofd en wel een toenemend welvaarts verschijnsel. De oorzaken zijn dus gelegen in: 1de situatie zoals we die in 1945 aantroffen en vooral het nadien gevolgde overheidsbeleid; 2. een welvaartsverschijnsel. Over het eerste kan ik kort zijn: We troffen dus een verouderd en verwaarloosd woningbestand aan. Verwaarloosd als gevolg van de oorlog, maar ook van de daaraan voorafgaande crisis jaren. In het arme na-oorlogse Nederland werd de woningnood volksvijand nr. 1. De krachten werden geconcentreerd op de produktie van nieuwe woningen. Nu zijn er twee dingen van belang: a. Van meet af aan was de woontechnische kwaliteit van de nieuwbouw hoger dan van de doorsnee oude woning. Bovendien wer den er met groot elan nieuwe wijken ontwor pen, waarvan zeker de massa geloofde dat ze stedebouwkundig ver uitstaken boven oude bewoningspatronen. Er was dan ook al vrij snel een trek naar deze nieuwbouw. b. Het oude woningbezit kwam sterk in de ver drukking als gevolg van het overheidsbeleid, met name het huurbeleid. Binnen het kader van de algemeen aanvaarde „geleide econo mie" dienden de kosten in toom te worden gehouden. Huurverhoging kon dus niet, maar wel stegen geleidelijk aan de kosten van levensonderhoud. Het gevolg was dat het rendement van de woning daalde, met weer als gevolg daarvan dat de verhuurder geen onderhoud meer pleegde. Dank zij de heer sende woningnood kon hij zich dat permit teren. Ook de eigenaar/bewoner was uit financiële noodzaak veelal gedwongen het onderhoud te beperken. Het is zonder meer duidelijk welk desastreuse gevolgen dit moest hebben voor het bestaande woningbestand. Parallel met de hiervoor geschetste ontwikkelin gen doen de toenemende welvaartsverschijnse len hun invloed gelden op het oude woning bestand. U kent deze oorzaken, die in het bij zonder op de kleine kernen en die zijn er veel in het herinrichtingsgebied hun invloed hebben doen gelden. Ik noemde: a. wijzigingen in de werkgelegenheidssituatie; Ik doel hierbij voornamelijk op het agrarisch bedrijf dat aan steeds minder mensen werk gelegenheid biedt. b. toenemende mobiliteit; De auto maakt het mogelijk op grote afstand van het werk te wonen of op grote afstand van de woonplaats te fourageren. c. schaalvergroting; In het bijzonder bij de middenstand, waar door het dorpswinkeltje geen bestaansrecht meer heeft, maar ook de bakker, de smid en de kapper verdwijnen - de laatste overigens meer als gevolg van ongeremde haargroei bij de jeugd. b. en dan als klap op de vuurpijl de onderwaar dering van het oude woningbezit, of wellicht is het juister te zeggen de overigens ten dele tijdelijke overwaardering van de nieuwbouw. Deze vier factoren hadden tot gevolg dat veel autochtonen wegtrokken. De oude huizen wer den, mede dank zij de nog steeds aanwezige woningschaarste, aanvankelijk wel weer be woond, doch door mensen die om welke rede nen dan ook een socioloog kon hier naar har telust grasduinen minder hart hebben voor de oude woning dan de oorspronkelijke bewo ners. Overigens komt dan ook het verschijnsel van de tweede woning op. Mede als gevolg van de genoemde schaalver groting, ondersteund door de toenemende mo biliteit, holt de leefbaarheid van de kleinere ker nen achteruit. Dit alles is evenwel nog niet ge noeg om nationaal en regionaal te besluiten tot een hoge prioriteit voor stads- en dorpsver nieuwing. Daarvoor is naast de genoemde negatieve factoren nog een belangrijk positief gegeven nodig. En dat is er sinds enkele jaren en wel dank zij diezelfde welvaart die zoveel negatieve effecten had .Waaruit maar moge blijken, dat ook in een vertechniseerde maatschappij de natuur zijn zelfregulerende functie behoudt. Wat is namelijk het gevolg. Nu dank zij de wel vaart een belangrijk deel van de zorg voor pri maire levensbehoeften is weggevallen, of al thans op de achtergrond is geraakt, krijgen in aantal toenemende bevolkingsgroepen oog voor immateriële waarden. Voorzover het het onder werp voor deze inleiding betreft betekent dit dat oude huisvestingsvormen, zowel dorpskernen, oudere woonwijken, als oude woningen, met geheel andere ogen worden bekeken als voor 194

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1979 | | pagina 10