toonden in de vorige eeuw interesse voor deze
inrichting en hadden er een studiereis voor over.
Ingrijpende veranderingen, zoals bijv. de over
gang van vaar- naar astransport en de hogere
eisen t.a.v. de waterhuishouding, hebben deze
inrichting in een ande- daglicht gesteld. Aan
vankelijk kreeg ook de met de vervening samen
hangende lintbebouwing een negatieve beoor
deling als een miserabele nederzettingsvorm.
De met de ontginning gepaard gaande turf
vaart en het wijdvertakte waterwegennet boden
goede mogelijkheden voor de ontwikkeling van
de scheepsbouw. Scheepswerven drukten ge
ruime tijd hun stempel op plaatsen als Veendam,
de Pekela's en Hoogezand-Sappemeer. Naast
centrum voor de scheepsbouw waren deze
plaatsen in die tijd tevens thuishaven voor een
deel van de Nederlandse koopvaardijvloot.
In de Veenkoloniën kwam sinds ca. 1840 steeds
meer vaart in de economische bedrijvigheid.
Naast de oude bestaansmiddelen als turfwin-
ning, landbouw, scheepsbouw en zeevaart,
manifesteerden zich nieuwe industriële activitei
ten, die zeer nauw met de agrarische structuur
van de streek waren verbonden. In dit verband
zijn te noemen de aardappelmeel- en strokarton
industrie, lange tijd en deels nu nog de basis
industrieën van de Veenkoloniën.
De hiervoor geschilderde ontwikkeling is tevens
de oorzaak van een aantal problemen, die het
gebied op dit moment maatschappelijk karakte
riseren. In dit verband zijn bijv. te noemen:
de hoge en structurele werkloosheid;
de lage scholingsgraad van de beroeps
bevolking;
het onvoldoende benutten van de mogelijk
heden voor onderwijs, scholing en vorming;
het wegtrekken van jeugd en van mensen
met een hogere opleiding;
een zich van achterstand in sociale status
van het gebied bewust wordende bevolking,
onder meer leidend tot het ontbreken van
perspectieven voor de streek en een vol
strekt gebrek aan vertrouwen;
een ernstig gebrek aan kader voor de maat
schappelijke en culturele ontwikkeling.
De hoge werkloosheid in het herinrichtings-
gebied, het groot aantal ouderen en de verspreid
wonende bevolking nopen tot speciale aandacht
voordegezondheidszorg en de maatschappelijke
dienstverlening. Verklaringen voor het relatief
achterblijven van deelname aan het maatschap
pelijk leven kunnen worden gevonden in de
sociaal-economische en ruimtelijke structuren
van het gebied. Ten aanzien van het algemene
maatschappelijk werk kan gesteld worden dat
het herinrichtingsgebied als vanouds slecht met
maatschappelijk werk bedeeld is.
Van groot belang voor het welzijn is de woon
situatie in de meest ruime zin van het woord. Te
denken is daarbij aan de kwaliteit van de woning
en woonomgeving, de omvang en de kwaliteit
van de verzorgingssector en het zich sociaal
welbevinden. Voor al deze aspecten heeft het
herinrichtingsgebied een negatieve klank gekre
gen: een gebied met krotwoningen, een gebied
dat kaal en onpersoonlijk is, waar de mensen
stug en ontevreden zijn en waar het koud is en
stinkt. Overigens kan ik dit beeld vanuit mijn
eigen woonomgeving (Valthermond) niet vol
ledig onderschrijven. Juist dit negatieve imago
is een extra handicap voor het gebied. Denk
maar aan het aantrekken van activiteiten van
buitenaf. Toch is ook nu al een bepaalde onder
stroming van herwaardering te onderkennen,
bijv. voor de lintbebouwing, de ruimte en de rust.
De aanloop tot de herinrichting
De herinrichting vond zijn bakermat in 1969,
toen de in dit gebied werkzame landbouworga
nisaties zich tot de agrarische ondernemers
hebben gewend met de brochure Ruilverkave
ling in de Veenkoloniën". Het ging om de keuze
tussen het doorgaan met het plaatselijk en inci
denteel aanbrengen van verbeteringen of een
algehele grondige aanpak van de problemen in
het kader van een ruilverkaveling. De keuze is
gevallen op een aanvraag tot ruilverkaveling in
1970 voor 70.000 ha van de Groningse en Drent
se Veenkoloniën. De besturen van de land
bouworganisaties stelden toen reeds, dat er in
dit geval sprake is van een zeer bijzondere situa
tie. Dit aangezien het veenkoloniale gebied be
hoefte heeft aan een reconstructie, die vanwege
het specifieke karakter een dimensie meer heeft
dan een normale ruilverkaveling. Om die reden
achtten de besturen van de organisaties het ge
wenst, dat er door een commissie een raamplan
voor het geheel zou worden uitgewerkt.
Om een lang verhaal kort te maken: in 1972
kwam dit raamplan het interimrapport Re
constructie Veenkoloniën gereed, juist op
tijd om verwerkt te worden in een nota, die op
dat moment door de regering werd opgesteld,
nl. de Nota Noorden des Lands 1972. In deze
nota werd ondermeer het volgende gesteld:
„Gezien het complexe karakter van de op te lossen vraag
stukken in verband met de economische ontwikkeling van
het Noorden kan niet worden volstaan met maatregelen die
ieder op zich deelproblemen zouden moeten oplossen of
knelpunten uit de weg ruimen, maar dient aan een meer
fundamentele oplossing van de problematiek een integrale
planning ten grondslag te liggen, die zoveel mogelijk kwali
tatieve en kwantitatieve elementen in onderling verband
188