Jaarverslag 1978 Nederlandse Vereniging voor
Fotogrammetrie
(afb. 8). Dit instrument, dat een doorsnede
heeft van 145 mm, toont duidelijk de relatie met
het astrolabium door het schaduwvierkant, de
umbra versa en umbra recta verdeling en de
alhidade met vizieren. Nieuw zijn de vier vaste
vizieren op de cirkelrand en het kompas dat op
de alhidade is aangebracht en met deze mee
draait. De overeenkomst met de beschrijving
van Simon Stevin, die we hiervoor hebben aan
gehaald, is opvallend, met dit verschil dat
Stevin het heeft over een vierkant instrument en
dit een rond instrument is.
Een andere vereenvoudigde uitvoering van het
sterrenkundig astrolabium is het zee-astrola
bium. Het werd omstreeks 1480 voor het eerst
bij de Portugezen gebruikt, later vond men het
instrument ook aan boord van schepen van
andere landen. In de loop van de 17e eeuw
raakte het in ongebruik, zo stelde de Verenigde
Oostindische Compagnie vanaf 1675 het mee
voeren ervan op haar schepen niet meer ver
plicht: de Hollandse stuurman gaf de voorkeur
aan de Jacobsstaf of het Daviskwadrant. Met
het zee-astrolabium werd de hoogte van de zon
of een ster gemeten. Om het minder windge
voelig te maken was het instrument openge
werkt, maar wel vrij zwaar van constructie.
Meestal was alleen de bovenste helft van de
rand voorzien van een graadverdeling. Met be
hulp van de gemeten hoogte van de zon, de
poolster of een andere bekende ster en tabellen
boeken werd daarna de breedtegraad bepaald.
Een probleem bij de positiebepaling van een
schip was in vroeger eeuwen de bepaling van de
lengtegraad door de gebrekkige tijds- en snel
heidsmetingen, vandaar dat vele oude kaarten
juist in de oost-west richting grote afwijkingen
vertonen.
Alhoewel er vele zee-astrolabia in gebruik zijn
geweest, zijn er slechts enkele van deze instru
menten bewaard gebleven. Van het (astrono
misch) astrolabium daarentegen kunnen nog
vele exemplaren in de musea van de diverse
landen bewonderd worden. De reden is waar
schijnlijk dat de eerste een echt gebruiksvoor
werp was, zonder versiering en opsmuk, dat na
bewezen diensten werd afgedankt. De ander
was echter veelal ook een soort status-symbool,
getuige de sierlijke vormgeving van het instru
ment. Bovendien was de samenstelling veel ge
compliceerder. Het was dan ook veel kost
baarder in aanschaf, waardoor men minder ge
neigd was het zo maar weg te doen toen men
met andere instrumenten beter en nauwkeu
riger kon meten.
(Wordt vervolgd)
Op 31 december 1978 had de vereniging 202
leden, waarvan 21 firmaleden. In vergelijking
met 1977 betekent dit een groei met 18 leden.
In 1978 werden de volgende voordrachten ge
houden:
16 januari: Gebruik van kleurenfilm en de stand
van de systematische fotokaart, ir. H. Thiadens
(kort verslag in Geodesia (1978), pag. 168).
24 februari: Fotogrammetrie bij het Kadaster,
ir. H. L. van Gent (kort verslag NGT (1978),
pag. 157).
17 maart: Tendensen en perspectieven van de
grafische en numerieke informatiesystemen in
België, prof. U. L. W. van Twembeke (geen
publikatie).
28 april: Opsporen van fouten in de blokvereffe-
ning, ir. R. C. van Neleman (geen publikatie).
6 oktober: Automatisering in de fotogrammetrie
Uitgebracht op de algemene ledenvergadering van 30
maart 1979 te Amersfoort.
bij KLM-Aerocarto, ir. W. Sonnenberg (zie
Geodesia, januari 1978).
8 december: Studiedag „Ontwikkelingen in de
luchtopnametechnieken" (samen met de Ne
derlandse Vereniging voor Geodesie)
Einige Gedanken über die Zukunft der
Photogrammetrie, prof. dr. F. Ackermann
(geen publikatie).
Ontwikkelingen in de fotogrammetrie in
Nederland, dr. ir. G. H. Ligterink (komt in
,,De Ingenieur").
Gebruik van luchtfotografie in de ruimtelijke
ordening, ir. A. C. M. v. d. Plas (geen pu
blikatie).
Ervaringen met E.L.I.S.E. (Experimenteel
Luchtfoto-Informatie Systeem Enschede),
ing. W. J. de Bruijn (geen publikatie).
Vegetatie-onderzoek met behulp van lucht
opnamen, dr. ir. I. S. Zonneveld (geen publi
katie).
De wnd. secretaris, J. Timmerman
246