metingen mogten toereikende zijn, zullen de uittreksels uit deze stukken voldoende wezen, zullen de noodige maatregelen tot mededeeling derzelve aan de hierna te melden Ingenieurs worden genomen. b. Van dezelve rivieren, zullen, naar bovenstaande resul taten, behoorlijke kaarten worden vervaardigd, bevat tende tenminste de wederzijdsche bandijken, met de uiterwaarden en rivieroevers met alle de op dezelve zich bevindende voorwerpen, en verder zulk een ge deelte van het binnenland, ais tot zoodanige kaart zal worden noodig geoordeeld, ten einde alzoo alles worden aangewezen, hetwelk voor de kennis der rivier met deszelfs bedijkingen wordt gevorderd. c. De uitkomsten der dieptepeilingen der onderscheidene rivieren, zullen voor iedere peilraaij in tabellen worden uitgedrukt, en de peilraaijen zelve op de kaarten worden aangeduid; Zullende bij iedere kaart een transparant moeten ge voegd worden, aanwijzende de wederzijdsche boorden der rivier, de peilraaijen en de bevondene diepten, benevens de rigting van het vaarwater, alles op dezelfde schaal, als waarop de kaarten zullen worden opgemaakt. d. Te gelijkertijd zullen de hierna te noemen Ingenieurs zich belasten met het stellen der nieuwe algemeene Peilschalen, in voege als in de dispositie van heden no. 114 is bepaald. Hoofdingenieur in Algemene Dienst B. H. Goudriaan werd met de leiding van de werk zaamheden belast. Na zijn overlijden in het jaar 1843 werd de voltooiing van het omvangrijke werk opgedragen aan de Hoofdingenieur, later Inspecteur bij de Algemene Dienst, L. J. A. van der Kun. De opdracht tot vervaardiging van de Alge mene Rivierkaart van Nederland" wordt in de ministeriële beschikking no. 114a van 1829 in grote lijnen omschreven, doch een speciale in structie voor de technische werkzaamheden was er niet. De opgedane ervaring tijdens de uitvoering van de werkzaamheden zal tot een bepaalde wijze van werken hebben geleid. In het jaar 1855 waren de metingen en be rekeningen voor alle rivieren gereed, behalve voor de Killen, de zeegaten en de Hollandsche IJssel, waarvoor de werkzaamheden in 1866 be ëindigd werden. Het interessante verslag over de Algemene Rivierkaart, dat in 1855 in over leg met de Inspecteur van de Waterstaat werd samengesteld door de landmeter E. Olivier Dzn, kreeg in 1860 nog een bijvoegsel. Door deze verslaggeving krijgt men een helder inzicht in de vervaardiging van die eerste en oor spronkelijke rivierkaart, ook wel Goudriaankaart genoemd. Als meetkundige grondslag diende de driehoeksmeting van Krayenhoff, zoals die is afgedrukt in het précis historique des opéra- tions géodésiques et astronomiques, faites en Hollande par Ie lieutenant généraI Kraijenhoff". Voor het gedeelte Boven-Maas, waarover voor noemde driehoeksmeting zich niet uitstrekte, werd de driehoeksmeting voor België en de Rijnprovincies van Kolonel Tranchot gebruikt. Als kaartprojectie werd ,,de veranderde ko- nische of gewijzigde projectie van Flamsteed" gebruikt, beter bekend als de „projectie van Bonne". Als assen werden aangenomen de middelbare meridiaan over de Westertoren van Amsterdam en een loodlijn (perpendiculair) op deze meridiaan op 51°30' Noorderbreedte. De opmeting en berekening van de rechthoe kige coördinaten van de secundaire en tertiaire driehoekspunten werden verricht door de inge nieurs van de Waterstaat in Algemene Dienst. De minuutbladen, geconstrueerd op schaal 1 5000, werden op schaal 1 10.000 op steen gegraveerd en gereproduceerd bij het toen malige Topografisch Bureau van het Departe ment van Oorlog. De minuutbladen op schaal 1 5000 waren bestemd om in meer bijzonder heden te worden geraadpleegd en werden als legger in de archieven van het Departement van Binnenlandse Zaken opgeborgen. Behoudens enkele uitzonderingen hebben alle bladen de zelfde afmetingen, n.l. 80 x 50 cm binnen de rand. De oevers, zand- en slikplaten en rivierwerken zijn op de kaart voorgesteld bij Middelbare Ri vierstand (M.R.) en voor de getijstromen bij Middelbare Eb (M.E.), die voorkomen in de ge drukte registers van peilingen die bij de hoofd rivieren behoren. Bij elke serie is voor elk blad zo'n register samengesteld en in druk uitge geven. Op alle bladen is het jaar vermeld waarin de metingen hebben plaats gevonden. Voor het gehele kaartwerk waren bladinde lingen ontworpen, waarbij iedere rivier als een aparte serie werd beschouwd. Hierdoor kwam men tot 6 series, elk bestaande uit een aantal bladen op schaal 1 10.000. De schalen van de bladindelingen werden aangepast aan het aan tal bladen van de betreffende serie. Hiermede was de Algemene Rivierkaart voltooid. De eerste herziening In 1871 werd met een herziening van de Rivier kaart een aanvang gemaakt. De kaart van 1830- 1864 vertoonde in de praktijk te veel leemten, terwijl de vele veranderingen welke de grote rivieren in de loop der jaren hadden ondergaan, zowel door natuurkracht als kunstmatige oor zaken (afsnijdingen, verleggingen, aangelegde werken), een herziening noodzakelijk maakte. Bij brief, dd. 14 maart 1871, verzocht de Hoofd ingenieur van de Algemene Dienst van de Waterstaat, P. Caland, aan de minister van Binnenlandse Zaken toestemming om tot een herziening te mogen overgaan. Tevens stelde 228

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1979 | | pagina 4