hij voor een nieuwe driehoeksmeting te verrich ten, uitgaande van de punten van de 3e rang en deze punten met basaltzuilen te verklikken. Minister mr. J. R. Thorbecke schreef in zijn missive nr. 224 van 21 april 1871, dat hij er prijs op stelde dat tot de voorgestelde herziening van de rivierkaarten zou worden overgegaan onder leiding van hoofdingenieur P. Caland en dat hij voor het lopende jaar een bedrag van f 1400,— beschikbaar stelde met de toevoeging: waar mede gij moet trachten rond te komen". Na de voltooiing van die eerste herziening om streeks 1908 kwam er geen verslag uit, zoals dit was geschied na het samenstellen van de gehele eerste rivierkaart of oorspronkelijke Gou- driaankaart. Gezien de resultaten, heeft men zich strikt aan de instructies van 1878 gehou den. Hieraan is het dan ook te danken dat de kaarten van de eerste herziening technisch op een hoger peil staan dan de oorspronkelijke rivierkaarten; de ervaringen bij het samenstellen van de laatst genoemde kaarten hebben stellig tot dit resul taat bijgedragen. Naast de bladindeling werd per serie een lengte profiel opgemaakt op schaal 1 200.000, hoog- teschaal 1 100, waarin werden opgenomen de lage rivierstanden en de stormvloeden met hun jaartallen. De reproduktie (lithografie) De rivierkaarten, verschenen in het tijdvak 1830-1924, werden gereproduceerd door mid del van de lithografie of steendruk. De steen gravure en het afdrukken daarvan werden uit gevoerd door het Topografisch Bureau, later de Topografische Inrigting en Topografische Dienst. De hiervoor benodigde stenen kwamen uit de steengroeven in Solnhofen in Beieren, die van hoge kwaliteit waren. Voor het graveren werden in het algemeen de zachtere geel getinte stenen gebruikt; de har dere grijs-groene stenen werden veelal gebruikt voor het maken van „overdrukken" en het „inwassen" van vlakke tinten. Allereerst werd het oppervlak van de steen geslepen en gepo lijst met slijpzand (van grove naar zeer fijne korrels), harde Schotse steen en puimsteen. Daarna werd de steen met een zwak zuur vetvrij gemaakt, matglanzend gepolijst en van een beschermende gomlaag voorzien. Op deze gomlaag werd een donker getinte laag aange bracht, die diende om een goede contrast werking te verkrijgen tijdens het graveren. De steen was dan gereed om het te graveren kaartbeeld op aan te brengen. De gehele situa tie moest op de steen worden overgebracht door de décalqueer- of overdrukmethode toe te passen. Aangezien de op tekenpapier gekar teerde situatie op schaal 1 5000 was uitge voerd, moest de situatie eerst worden verkleind naar de schaal 1 10.000. Hoe deze „net- tekeningen" (in de periode 1830-1863) tot stand kwamen is niet te achterhalen. Wel weten we dat dergelijke werkzaamheden meestal werden uitgevoerd via een reduktienet of met behulp van een panthograaf, ook wel tekenaap ge noemd. Stond de nettekening op dun calqueerpapier, dan werd deze omgekeerd (in spiegelbeeld) in gepast en op de steen vastgehecht, waarop reeds het kader en de randverdeling waren aan gebracht. Tussen het calqueerpapier en het steenoppervlak werd nu een dun vel papier geschoven dat met rood krijt was ingewreven. Dan werden alle lijnen van de situatie met een ronde graveernaald gedécalqueerd, waardoor het gehele kaartbeeld in rode krijtlijnen op de donker getinte steen werd overgebracht. Het ge heel was een omvangrijke en arbeidsintensieve bezigheid. Na inpassing kon men soms maar kleine gedeelten tegelijk overbrengen omdat het calqueerpapier sterk aan rek en krimp onder hevig was. Het vervaardigen van de nettekening en het décalqueren was in feite twee maal de kaart tekenen; pas daarna werd gegraveerd! Uiter aard was deze methode van werken omslachtig en zeer kwetsbaar voor de maatvastheid, doch men beschikte nu eenmaal niet over eenvou diger middelen of methoden. Pas omstreeks 1863 kreeg men de eerste be scheiden apparatuur om een kartering langs fotografische weg op het steenoppervlak aan te brengen. Van het gekarteerde papier-minuut blad, op schaal 1 5000, werd een opname gemaakt d.m.v. een zwaar glasnegatief. Na ontwikkeling werd het glasnegatief met klem men op de steen vastgezet, welke tevoren van een lichtgevoelige laag was voorzien (eiwit- bichromaat) en vervolgens belicht met kool spitslampen. Na het ontwikkelen en „intamponeren" stond er een grijsgetinte situatie in spiegelbeeld op het gladde steenoppervlak en was men gereed om te gaan graveren. De steen werd geplaatst op een zware tafel met een draaiplateau, zodat de graveur in alle richtingen kon werken. Over de steen lag een armplank, door blokken op hoogte gebracht met het oppervlak van de steen, zodat de graveur de armen kon steunen en de steen niet hoefde aan te raken. 230

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1979 | | pagina 6