Het graveergereedschap bestond uit een set naalden met ronde koppen van verschillende dikten voor het lijnenwerk en echoppeernaalden voor het „uitschaven", met daarbij stalen drie hoeken, schrapmessen, loupe, passers en pen selen. Bij het graveren werd met de graveer- naald de contrasterende grondlaag en de gom- laag doorsneden, zodanig, dat er een ondiepe groef in de steen ontstond. De totale gravure bestond tenslotte uit heldere lijnen en signa turen op een donker getinte ondergrond. Het steenstof, dat door het graveren ontstond, werd steeds zorgvuldig weggepenseeld. Het graveren van het totale kaartbeeld bestond uit diverse onderdelen, n.l. het kader, het lijnen werk (ook wel „trek" genoemd), het schrift, de signaturen voor water (filering), cultures, dij ken, kaden, de arceringen van de bebouwing etc. Het graveren van het kaartschrift (Romeins en Italique) en van het watersignatuur of filering was het moeilijkste werk, dat werd uitgevoerd door de ervaren graveurs. De overige genoem de werkzaamheden werden uitgevoerd door de minder ervaren krachten. De opleiding tot graveur vergde vele jaren; een feilloos vaste hand was nodig om het moeilijke schrift uit de vrije hand en in spiegelbeeld op steen aan te brengen. De beginnende graveurs moesten gedurende een aantal jaren thuis oefe nen op lithografische stenen om de nodige vaardigheden onder de knie te krijgen. Maakte de graveur een fout of een ongewenste beschadiging, dan moest hij corrigeren. Hij ge bruikte dan een puntige slijpsteen waarmee hij de misgravure kon weg slijpen en polijsten. doch het gedeelte van het kaartbeeld was dan ook verdwenen. Met behulp van transparant papier kon hij door décalqueren de verdwenen situatie weer op steen aanbrengen en verder graveren. Was het kaartbeeld op het steenoppervlak slecht te interpreteren voor de graveur, dan moest hij terugvallen op het gekarteerde mi nuutblad op schaal 1 5000, dat voor zijn tafel was opgehangen ter raadpleging. Zijn probleem was dat hij het „rechtlezend" minuutblad moest „omzetten" in spiegelbeeld. De ervaren graveur was een groot vakman met een vaste hand, een scherp oog en gevoel voor vorm, vlakindeling en tintverschillen, doch ook met een karakter dat hem in staat stelde het fijne en veel tijd vragende handwerk zó uit te voeren, dat de afdruk geheel aan zijn verwach tingen zou voldoen. Voordat de steen kon worden afgedrukt moest deze worden verstevigd of „gescelleerd". Men moest namelijk voorkomen dat de steen tijdens het afdrukken zou breken, wat uiteraard ramp zalig zou zijn, gezien de enorme werktijd die men had besteed om de steen drukklaar te maken. Dit z.g. „scelleren" bestond uit het verste vigen van de steen; deze werd op een hard stenen plaat gelegd, met gips vastgezet en op gevuld aan de zijkanten, zodat de hoogte gelijk was met het oppervlak van de steen. Daarna werd de steen ingewreven met olie, welke op alle gegraveerde plaatsen door de poreuze steen werd opgenomen en vastgehouden. De over tollige olie en de gomlaag werden weggewas sen, waarna het drukken kon aanvangen. De in de handpers geplaatste steen werd eerst met een spons met water bevochtigd, waarna de vette druk-inkt met een tampon over het oppervlak werd uitgesmeerd. De vette inkt pakte uitsluitend in de verdiepte geoliede lijnen van de steen. Na het verwijderen van de over tollige druk-inkt werd een ingevocht vel papier in het drukraam gelegd, dat kon worden om geklapt op het steenoppervlak. Met een houten lat („de rijver") werd daarna met handkracht over de met leder beklede achterzijde van het drukraam geperst, waardoor een afdruk ont stond. Het drukken op een dergelijke pers was zonder meer zware arbeid te noemen. Later werden er meer verbeteringen aangebracht aan de hand pers, zodat minder lichaamskracht nodig was en men sneller kon afdrukken. Wanneer men honderd afdrukken per dag haalde was dat wel het maximum. De vochtige bedrukte vellen papier werden enkele dagen tussen karton bladen gelegd, waarna ze door de schroefpers gingen om alle onregelmatigheden en bobbels glad te strijken. Het is voor de mens van vandaag bijna onbe grijpelijk dat men 150 jaar geleden de hulp middelen voor het graveren, etsen en drukken (zoals graveernaalden, etslagen, drukinkten en gereedschap) zelf moest aanmaken en samen stellen. Stelt u zich voor dat de graficus van vandaag zijn drukinkten zelf moet aanmaken en koken uit belegen notenolie! Wanneer men de fraaie rivierkaarten bekijkt uit de eerder genoemde perioden, dan kan men niet anders dan vol bewondering en met respect getuigen van het grote vakmanschap van de tekenaars, graveurs en de drukkers uit die tijden. De tweede herziening Kaarten verouderen snel en de geschiedenis 232

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1979 | | pagina 8