Forumdiscussie 416 Samenvatting van de forumdiscussie naar aanleiding van de lezingen van ir. G. A. van Wely en drs. ir. H. A. L. Dekker. De discussie werd geleid door ing. S. C. Hoos. Vraag van de heer Ten Kroode: „Hoe denkt het forum over het afnemen van het plezier in het werk, dat met name de oudere werknemer dik wijls ondervindt door de voortgaande automati sering in de landmeetkunde?" De heer Dekker: „Ik denk dat het heel belangrijk is dat we zorgen voor een goede begeleiding van de mensen in het veranderende werk. Dit moeten we nog aanleren; we zijn niet gewend om met specta culaire veranderingen te werken. Ik ben er van overtuigd dat er door de computer niet zo gek veel verandert. Ik denk juist dat het vervelende werk eruit gaat en dat het interessante werk het denkwerk, datgene wat u als uitdaging in uw werk ziet nauwelijks door de computer wordt aangetast". Vraag van de heer Van 't Haaff: „Naar aanlei ding van de suggestie van de heer Van Wely in zake het instellen van een Centrale Raad voor Kartografie en Vastgoedsystemen zou ik graag ter discussie willen stellen in hoeverre het land meetkundig en kartografisch bedrijfsleven een bijdrage zou kunnen leveren in de gedachten- vorming over deze zaken". In zijn antwoord zet Van Wely uiteen hoe hij tot de gedachte van een Centrale Raad voor Kartografie en Vastgoed systemen en de opbouw ervan is gekomen. Hij meent dat, om tot een goede samenspraak met de maatschappij te kunnen komen, structureren essentieel is. Zo'n raad zou adviezen kunnen geven als geheel of in commissies. Het belang rijke werk zou in commissies moeten gebeuren, waarin iedereen die een bijdrage zou kunnen leveren of hij bij een overheid werkt of niet zijn zegje moeten kunnen doen. „Met het voorbeeld van het functioneren van de sub commissies van de Rijkscommissie voor Geo desie voor ogen geloof ik niet dat het idee dat dit buiten de ingenieursbureaus om zou gaan op enige werkelijkheid hoeft te stoelen" De heer Dek heeft een schijnbare discrepantie de voordrachten van de heren Van Wely en Dekker gehoord. Enerzijds heeft de landmeet kunde verbinding met diverse maatschappelijke sectoren en anderzijds moeten we ons strate gisch opstellen. „Hoe stellen we ons strate gisch op ten opzichte van de andere maat schappelijke sectoren? Ik denk n.l. dat het voor de toekomst van de landmeetkunde van belang is in welke mate de andere sectoren ons werk zullen waarderen". In antwoord op deze vraag stelt Van Wely dat de door Dekker gebezigde term „strategische opstelling" zijn inziens niet zozeer als „tegen" danwel als „in samenwer king met" opgevat dient te worden. Het gaat in feite om een gezamenlijk doel; samen een bij drage leveren. Dekker preciseert de door hem gebezigde uitdrukking met de mededeling dat hij er juist een voorzichtige houding mee heeft willen adviseren. Het Kadaster kan beschouwd worden als een openbaar register. Zij moet niet te snel zijn met het overdragen van bepaalde gegevens, wanneer het doel van de andere partij, die deze gegevens verlangt, niet vol doende bekend is. In zijn betoog tekent Dekker aan dat Van Wely en hij voor wat betreft de op stelling t.o.v. de andere vakgebieden in sym- phatie verschillen. De laatste vraagsteller de heer Bloksma stelt de maatschappelijke, technische en economische veranderingen, waarover Dekker in zijn inleiding heeft gesproken, aan de orde. Voor technische veranderingen is zijns inziens het technisch equipment toereikend. Hij vraagt zich echter af in hoeverre aan sociaal-economische verande ringen bij het Kadaster gehoor kan worden ge geven. Dekker onderschrijft de naar voren ge brachte problematiek. De oplossing ligt geens zins in het snel aantrekken van economen en sociologen. Veeleer wordt een verandering in opstelling van de geodeten binnen de Dienst vereist. Grote waarde wordt gehecht aan de verantwoordelijkheid op deze gebieden van de manager.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1979 | | pagina 24