-
-
-
-
-
een kadaster mocht oprichten. In het algemeen
gesproken werden aldus in 1811 de Hollandse
registers van transporten en plechten ingeruild
tegen de registers van in- en overschrijving van
de hypotheekbewaarder.
Vol superioriteitsbesef wijst de Franse Inspec
teur Général te Amsterdam er in zijn brief van
15 januari 1811 op, dat Hollanders, die geen
flauw benul hebben "qui n'ont ancune
idée..." van het beheren van kantoren en
belastinggelden, benoemd zijn voor de bewa
ring van hypotheken en het innen van rechten.
Zijn instructie gaat verder in op aspecten en
zekerheidsstellingen die pasten bij de functie van
een kassier. Zo'n zelfde fiscale gedachtengang
blijkt enkele jaren later als de Fransen verdwe
nen zijn, ook onder het Hollandse bewind te
bestaan. Op 10 juli 1814 complimenteert Van
Hogendorp, als directeur van het Bestuur van
de Registratie enz., de hypotheekbewaarder te
Amsterdam voor ,,de nauwgezette order die in
uw kantoor heerscht". Hij schrijft verder: "In
tijden, in welken alle mogelijke practijken van
de zijde van het publiek aangewend worden om
de aan het Land verschuldigde rechten te ont
duiken, is het de plicht van iedere ambtenaar alle
mogelijke navorschingen te doen, om op het
spoor derselven te komen, teneinde de Souve-
rein, met dezelven bekend, ook in de middelen
voorzien kunne om dezelven te keeren". En op
14 september 1814: ,,Het is zeker te wenschen,
dat eenige nadere bepalingen het nut van het
hypothecair systema meer klem en kracht bij
zette en te gelijkertijd aan dit vak van opbreng
sten die uitgestrektheid geve, waarvoor het
zelve vatbaar is".
De taak van de hypotheekbewaarder werd ken
nelijk voornamelijk fiscaal opgevat; rechtsbe
scherming was vrijwel onbekend. Ook de wet
van 3 januari 1824 (Stbl. 1), die door het vrij al
gemeen verplichten van de in- en overschrij
ving een zeer gunstige invloed heeft gehad op
de openbare registers, deed dit blijkens de con
siderans ,,in het welbegrepen belang zoo der
ingezetenen, als der schatkist tot bereiking
der som, welke gemelde belasting, ter bestrij
ding der staatsbehoeften, dient op te brengen".
Toch kwam de wind toen ook al uit een andere
hoek. Want reeds in de jaren 1816 - 1820 wer
den principes voor het burgerlijk recht inzake
onroerend goed aangenomen. Deze principes
zijn in 1825 vastgelegd in wetteksten, die later in
het Burgerlijk Wetboek zouden worden op
genomen. De openbare registers kregen hierbij
weer een juridische betekenis. Het was de
bedoeling dat het Burgerlijk Wetboek op 1 fe
bruari 1831 ingevoerd zou worden, maar ten
gevolge van de „Belgische troebelen" werd het
1 oktober 1838. In de tussenperiode werd in
1832 het Kadaster als belastinginstituut inge-
Instelling
hypotheek-
bewaring
Mogelijkheid
op kosten van
de gemeente
een kadaster
aan te leggen
Idem,
maar
persceelsgewijs
kadaster
Verplichte
aanleg
van een
kadaster
Invoering
Kadaster
Invoering
Burgerlijk
Wetboek
Invoering
huidig
hypothecair
stelsel
Samenvoeging
hyp. en kad.
bewaringen
(vet 21 Ventöse
VII Bdl. 266
(11/3-1799)
14/11-1794
en 1/10-1795
Wet
15/9-1807
Keiz. Deer.
27/1-1808
Aparte
regeling
1/1-1842
1/1-1842
1/1-1842
id.
15/2-1796
id.
id.
1/10-1832
1/10-1838
1/10-1838
1/4-1839
20/4-1808
20/4-1808
20/4-1808
20/4-1808
id.
id.
id.
id.
1809
1809
id.
id.
id.
id.
1/1-1811
1/1-1811
id.
id.
id.
id.
van 1799
tot 1800
van 1796
tot 1800
ld.
id.
id.
id.
id.
van 1799
tot 1807
van 1796
tot 1807
id.
id.
id.
id.
id.
1807
1807
1807
Keiz. Deer.
27/1-1808
id.
id.
id.
id.
1/1-1812
1/3-1811
id.
id.
id.
id.
467