ÖK
Zelfs de komst van immigranten kon hieraan niets
meer veranderen en in de plaats daarvan zou de mijn
bouw en de z.g. kleine landbouw het economisch
leven van Suriname gaan bepalen. Een realistische
aanpak van de goudexploitatie in Suriname kwam
goed op gang, nadat in de zestiger jaren van de vorige
eeuw in het oosten des land goud was gevonden en
daarna door de landmeter W. L. Loth via een aantal
tracé's door het binnenland de weg naar de vindplaat
sen werd opengelegd.
Toch duurde het weer tot 1916, voordat de eerste
hoeveelheid bauxiet in Suriname werd gewonnen;
een mijnbouwprodukt dat thans één van de voor
naamste bronnen van inkomsten vormt. Het lag ook
voor de hand te veronderstellen, dat de bosbouw eco
nomische mogelijkheden kon bieden in een land dat
voor meer dan 80% is bedekt met de climax-vegetatie
van het tropisch regenwoud, terwijl voorts de grote
en vele waterwegen met stroomversnellingen en
watervallen een reëel waterkrachtpotentieel inhou
den. (Zie fig. 1Immers, Suriname maakt deel uit van
Guyana, d.i.: ,,Veelstromenland". Met het oog
op deze mogelijkheden voor landbouw, bosbouw,
mijnbouw en waterkracht moesten in snel tempo
topografische kaartbladen worden samengesteld uit
luchtfoto's.
De grondslag voor deze kaartering werd gevormd
door een aantal astronomisch bepaalde punten, als
paspunten, en hieraan gekoppeld korte polygonen
voor de oriëntering. De hoogtecijfers werden verkre
gen d.m.v. de „airborn profile recorder", waarbij het
wateroppervlak van de grote rivieren als referentievlak
Fig.
diende. Waar enigszins mogelijk werd dit wateropper
vlak aan een waterpassing of aan barometrisch ver
kregen hoogten gekoppeld. In verband met tijd en
kosten werd deze methode gekozen en kwamen de
conventionele methoden van triangulatie of trilateratie
niet in aanmerking.
Helaas moest ook hier worden geconstateerd, dat de
vereiste snelheid ten koste van de nauwkeurigheid
ging. Uit latere gravimetrische surveys en polygoon
metingen bleek n.l. dat niet vermoede zwaartekrachts
afwijkingen debet waren aan significante schietlood
afwijkingen, welke op hun beurt mede oorzaak waren
van onjuiste uitkomsten in de astronomische plaats
bepalingen. Hoewel deze eerste overzichtskaarten
desalniettemin waardevolle diensten hebben bewezen
in de onderzoekfase van de ontwikkeling, werd gaan
deweg de vraag naar nauwkeuriger kaartbladen t.b.v.
het daadwerkelijk ten uitvoer leggen van een aantal
projecten dringender.
Als voorbeelden van projecten, gerealiseerd m.b.v.
het resultaat van die eerste luchtkaartering, kunnen
genoemd worden: het Grasshopper-project (open
legging van het binnenland t.b.v. de geologische ex
ploratie); het Brokopondo-stuwmeer (energieopwek
king t.b.v. de bauxietverwerking), intensieve bosin-
ventarisatie, bodemkundige kaartering t.b.v. de land
bouw, ontdekkingen van bauxietreserves in Oost- en
West-Suriname, alsmede het ter beschikking komen
van basismateriaal voor studies van waterkrachtbe-
nutting in o.a. het Stondansi-project en het Kabalebo-
project in West-Suriname.
Op grond van de geconstateerde gravimetrische ano-
maliën werd besloten de grondslag voor een nieuwe
kaart middels airborn-methodieken tot stand te bren
gen.
Meetkundige grondslag in verband met lucht
kaartering
Deze grondslag kwam in fasen tot stand. (Zie fig. 2).
Allereerst werd een primair lateratienet, bestaande uit
52 punten verspreid over het gehele land, gemeten
m.b.v. het aerodist-systeem. Hierna volgden verdich
tingsmetingen, waarbij voor de vaststelling van een
300-tal punten zowel de helidist- als de multidist-
methode werd toegepast.
De laatste fase, t.w. de verdichting van het uiterste
zuidoostgedeelte van Suriname (het meest onbeken
de en heuvelachtige deel) kwam tot stand m.b.v. de
„Doppler-satellite Positioning", waarbij 26 punten
volgens de methode van „translocation" werden in
gemeten. Ook werd een primaire waterpassing van
ca. 5.000 km uitgevoerd en geleid over een groot aan
tal van de vooraf gesignaliseerde paspunten, waar
door betere hoogte-cijfers voor de aerotriangulatie en
blokvereffening ter beschikking kwamen.
In dit verband moge worden gewezen op de toch
al grote onzekerheid in de hoogtebepaling, van
wege de heterogene samenstelling van de dichte oer-
woudbegroeiïng. In feite worden de toppen van de
bomen in het gesloten kronendak gekaarteerd (waar
de bodem niet zichtbaar is en dit is doorgaans het
geval) en een arbitraire hoogte voor de bomen afge
trokken (doorgaans wordt hiervoor 25 m gerekend).
Dit getal is zeer aanvechtbaar, aangezien de boom
hoogten per bostype sterk variëren en vooralsnog vol
doende hoogtebepalingen in het uitgestrekte oer
woud niet hebben plaats gevonden.
GEODESIA I
15