boorteland, vanwege het personeelstekort in deze
landen, vaak functies boven het niveau krijgen, waar
voor ze zijn opgeleid. Door het probleem om aan de
viezen te komen, bestaat er geen mogelijkheid om het
opleidingsniveau te verhogen. Is het niet mogelijk af
gestudeerde cursisten een follow-up te geven?
Het door de heer De Vries gesignaleerde probleem is
naar de mening van Van der Wee/e onderkend. Vaak
zijn de nodige problemen, die meestal niet zozeer op
het technische maar op het organisatorische vlak lig
gen, via correspondentie op te lossen. Een mogelijke,
echter zeer kostbare stap is verder het bezoeken van
de betrokken ex-cursisten; in sommige gevallen zijn
dergelijke plannen te realiseren door e.e.a. te combi
neren met andere reizen. Een andere mogelijkheid is
de afdeling Consulting van het ITC in te schakelen.
Welke afdeling tegen betaling adviezen verstrekt.
Reeds jaren wordt er op het betreffende ministerie
druk uitgeoefend meer geld beschikbaar te stellen
voor de broodnodige follow-up. Echter, het ministerie
heeft tijdenlang de voorkeur gegeven aan kwantiteit,
i.e. het opleiden van zoveel mogelijk mensen. Tot
dusver hebben alle ondernomen pogingen nog niet
tot realisatie van de follow-up kunnen leiden.
Op de vraag van de heer De Vries aan de heer Wekker
of het juist is dat hij in zijn voordracht, n.a.v. de UTM-
projectie die in Suriname wordt gebruikt de centrale
meridiaan als 55° 41' aangaf, wordt door Wekker
gewezen op het feit dat er twee zaken door elkaar zijn
gehaald. Door hem is in eerste instantie gesproken
over de stereografische projectie, waarbij van de cen
trale meridiaan 55° 41' W.L. gebruik wordt gemaakt.
Echter, men gaat overstappen naar de enigszins ge
modificeerde UTM, de z.g. Sur.T.M., vanwege de
decentrale ligging van Suriname binnen de UTM-
gridzone 21 (54°-60° W.L.). De schaalfactor komt
daardoor enigszins in het gedrang. Voor alle duidelijk
heid: er is geen UTM bedoeld, maar Sur.T.M.
Vraag bestemd voor de heer Henssen, afkomstig van
de heer Van Wely, die het gevoel heeft dat door
Henssen gemakkelijk over het onderwerp „geoco-
ding" is heengestapt; een onderwerp waarover hij
echter op dit moment niet wil discussiëren. Eveneens
werd de aanbeveling gedaan om de kadastrale per
ceelnummering als ingang te nemen, met als argu
mentatie dat dit gemakkelijk voor de mutatieverwer
king zou zijn. Van Wely zou graag willen weten, of
met deze plannen niet de kans bestaat dat de betref
fende landen worden opgescheept met moeilijkhe
den, waarmee we hier in Nederland nog steeds
hebben te maken, n.l. de problematiek rond de
kadastrale nummering. Waarom geen nummering
gebonden aan coördinaten? De voorzitter is van
mening dat Henssen voorstander is van een drievou
dige aanduiding, waarop laatstgenoemde antwoordt
helemaal geen keus te hebben gemaakt. Bij het op
zetten van een landregistratiesysteem dienen de doel
groepen in het oog te worden gehouden, in het
onderhavige geval de burgerij, het openbaar bestuur
en de „technici". Het zou in feite het beste zijn een
vorm te kiezen, waarbij aan alle drie groepen tege
moet wordt gekomen; een oplossing die echter in de
praktijk niet direct realiseerbaar is. Uitgaande van het
doel en de doelgroepen lijkt hem in eerste instantie de
keuze voor de gewone kadastrale perceelnummering
aanbevelenswaardig. Bij mutaties is het z.i. beter voor
het systeem van de vrije nummering te kiezen; hier
mee werkt het openbaar bestuur. In derde instantie
kan gekozen worden voor een systeem t.b.v. de auto
matisering (b.v. geocoding), waarvoor een integratie
sleutel is vereist. Er is dus door mij niet gekozen voor
één bepaald systeem.
Daarna stelt de voorzitter zelf een vraag aan Van der
Weele en Henssen, van wie hij weet dat zij lid zijn van
een ad hoc-commissie van de UNO, die zich bezig
houdt met de kadastrale problematiek rond Land In
formation Systems. In het buitenland, met name
Duitsland, worden pogingen ondernomen te komen
tot een opleidingsinstituut zoals het ITC voor deze
Land Information Systems. Ligt het niet meer op het
terrein van Nederland, waar al veel ervaring hiermee is
opgedaan, om eens te kijken wat we hieraan kunnen
doen? Henssen antwoordt, dat in het verschenen
UNO-rapport wordt gesteld dat op een gegeven ogen
blik moet worden gekomen tot de vorming van een
groep, waar kwesties van landregistratie zowel
technische als niet-technische onderwerpen aan de
orde moeten komen. Tot dusver is die groep nog
steeds niet gevormd. Ofschoon de spreker niet op de
hoogte is van de recente ontwikkelingen op dit ge
bied, weet hij dat veel landen met deze problematiek
bezig zijn. Het zou z.i. inderdaad goed zijn eens ge
zamenlijk tot overleg te komen en vervolgens tot actie
over te gaan. Van der Weele voegt hieraan toe, dat
Henssen en hij lid zijn geweest van een ad hoc-com
missie die een rapport heeft uitgebracht over het
inrichten van een kadaster in ontwikkelingslanden.
In dit rapport werd aanbevolen de mondiale ervaring
positief zowel als negatief te verzamelen. Op
grond van die kennis en ervaring zou vervolgens de
mogelijkheid moeten worden gecreëerd aan landen
met problemen op dit gebied advies te geven. Aan het
Ministerie van Buitenlandse Zaken is voorgesteld
Nederland deze taak op zich te laten nemen, met als
argumentatie het feit dat Nederland in zowel tech
nisch als juridisch opzicht bijzonder goed geëquipeerd
is (ITC, TH-Delft en OICRF). Het rapport van boven
genoemde commissie is aangeboden aan de ECOSOC
(Economie and Social Counsel of the United Nations).
Het resultaat is dat aan de lidstaten van de Verenigde
Naties een verzoek gericht zal worden mee te willen
werken aan een dergelijk project. De reactie van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken hield echter in, dat
hoewel het een goed voorstel betrof, eerst moest
worden afgewacht of er vragen met betrekking tot het
inrichten van een kadaster zouden komen en dat er
daarna verder over zou worden gesproken. Helaas,
volgens de spreker zijn er naar zijn weten nooit vragen
binnengekomen, met als gevolg dat deze affaire in
haar ontwikkeling is gestagneerd. De reden dat deze
vragen niet werden ontvangen is hem niet bekend,
maar zowel Van der Weele als Henssen doen po
gingen bovengenoemde zaak nieuw leven in te
blazen.
26
GEODESIA 80