Naar aanleiding van het NGL Jubileumcongres
/PC BAA/ lArtDM£rs/\ MA/
//ir/(AOASr£^i
Zr
Als je als oud-gediende vanaf 1918 de landmeetkun
dige dienst van het Kadaster hebt meegemaakt, dan
val je in 1979, na alles wat je hebt gezien en gehoord
op het jubileumcongres van het Nederlands Genoot
schap voor Landmeetkunde, van de ene verbazing in
de andere.
Daar is allereerst het enorme aantal deelnemers. Het
personeel van het Kadaster bestond in 1920 uit 247
landmeters en 140 tekenaars (nee, niet omgekeerd).
De landmeters deden behalve landmeten ook het
kantoorwerk: Ze werkten hun eigen metingsstukken
af, zoals het „opmaken" van de hulpkaarten en de
Staat 75, maar verzorgden ook de bijwerking van de
bijbladen. De tekenaars waren er voor het maken van
het copieveldwerk (via een daglichtspiegel), de af
schriften van het register 9, het schrijven op z.g. reg.
9 kaarten en het bijwerken van de veld- en gemeente
plans aan de hand van de hulpkaarten.
Hoe idyllisch de situatie was moge blijken uit het feit
dat er in Maastricht een geroutineerde tekenaar was,
die de nieuwkomers inwijdde in de kunst om de volle
dige tekst van het „Onze Vader" én het „Wees
Gegroet" te schrijven binnen de oppervlakte van een
dubbeltje.
Eén van de landmeters had ook een interessante kijk
op zijn werk. Als hij een hulpkaart moest opmaken
nam hij een blanco formulier en zette hierop zijn hand
tekening. Ziezo", zei hij, ,,het voornaamste staat
erop". Maar er was ook sprake in die tijd van een
overspannen landmeter in Winschoten. Hij werd over
geplaatst naar Den Haag, waar hij soms ontspanning
zocht in de bioscoop. Het verhaal gaat dat hij op
zekere avond midden onder de voorstelling op een
stoel ging staan en riep: ,,lk ben landmeter van het
Kadaster!". Hij heeft nadien nooit meer gemeten.
Al met al een klein bedrijfje, die kadastrale landmeet
kundige dienst van toen. Het was nagenoeg ook de
enige instelling, die met landmeetkundig opgeleid
personeel metingen uitvoerde. De Rijkswaterstaat bij
voorbeeld liet zijn tracé-metingen uitvoeren door
waterbouwkundig personeel. Zelfs het toenmalige
landmeetkundig bureau Schermerhorn, dat in 1925 de
metingen aan het tracé van het ontworpen Juliana-
kanaal als aangenomen werk kreeg opgedragen, liet
deze uitvoeren door een civiel- (waterbouwkundig)
ingenieur. Toen ik in opleiding kwam zei mijn leer
meester-landmeter in Winschoten: ,,Er wordt ook
nog door andere instanties gemeten, maar alleen het
Kadaster kan het, de rest zijn beunhazen
Inmiddels werd nauwelijks aan uitbreiding van het
aantal tekenaars gedacht. Van de zeven geslaagden
van het in 1922 gehouden examen werden de twee
laatsten, na veel aktie voeren door de toenmalige
„Vereniging van Tekenaars van het Kadaster en der
Domeinen" in 1925 aangesteld. Pas na vijf jaar, in
1927, werd weer een examen gehouden. Nummer één
van dat examen was op het congres aanwezig. Het
was collega P. S. Teeling, van wie ik mij herinner dat
hij als niet-Limburger in korte tijd het Maastrichts
sprak. Zelf was ik al blij als ik het kon verstaan.
In de dertiger jaren kwam er enig leven in de kadas
trale brouwerij door activiteiten binnen en buiten de
Dienst. Ik noem er twee: De Telegraaf had in die jaren
een rubriek Spotternij of Sotternij". Op 26 juni 1932
konden de lezers een lang verhaal lezen over de „Be
waarder van het Kadaster, Hypotheken en Scheeps-
bewijzen". De schrijver vertelde daarin dat hij naast
een prettig heer had zitten vissen, die hem vertelde
dat hij bewaarder was. Waarop hij de vraag stelde:
Maar lopen ze (de hypotheken) niet weg als u hier zit
te hengelen naar snoekbaarsOp deze badinerende
toon gaat het uitvoerige verhaal verder, dat als volgt
eindigde: ,,Als ik weer op de wereld kom, ga ik ook
bewaren". Het lijkt me een gezonde beweging
(Nadruk verboden).
Binnen de Dienst verscheen in 1935 een boekje ,,Met
de landmeter op stap", waarin de landmeter meneer
Piket heette en de meetarbeiders Janus Kleiprikker en
Piet Pinnema. Een humoristisch instructieboekje, dat
toen veel deining veroorzaakte. In diezelfde periode
was er een man, die de armoede in Amerika, mede als
gevolg van de steeds groter wordende mechanisatie
(lopende band) als een bittere satire in beeld bracht:
Charly Chaplin met zijn film Modern Times" (1936).
Hij bleek een ziener.
En later? In het januarinummer 1962 van „Geodesia"
schreef ik onder de titel Tussen twee werelden" over
(prof.) ir. A. J. van der Weele, die op het eerste
congres van het NGL in oktober 1961sprekende over
het perspectief van de luchtkaartering, verklaarde dat
de fotokaart op den duur normaal en de getekende
uitzondering kan worden. Mijnerzijds werd toen ge
concludeerd dat het derhalve in de lijn van de ontwik
keling lag, dat het (uitgebreide) terrestrisch meten in
de naaste toekomst „het veld zal moeten ruimen"
voor de luchtkaartering, die met durf toegepast ook
voor het Kadaster bruikbaar is. En in het februari
nummer van datzelfde jaar kwam ik, na de vraag be-
GEODESIA I
27