T, Ais 5. 2600 mm en breedte van het ballastbed 3,50 m. Ter weerszijden van de baan zijn greppels diep 0,50 m met een bodembreedte groot 0,50 m. Grondslag is vast zand. Teken op schaal 1 50 een halve dwarsdoorsnede van de baan. 3. a. Verklaar de begrippen „profiel van vrije ruimte" en „omgrenzingsprofiel". b. Wat is het doel van het ballastbed en welke eisen stelt men? c. Geef het schema van een gewoon links wissel als gegeven is: voorkant wissel mathema tisch punt 11755 mm; mathematisch punt achterkant wissel 15755 mm; afbuigend spoor 1 9; R 200 m. 4. a. Wat verstaat men bij rioleringssystemen onder gecombineerde en gescheiden stelsels? Be schrijf de voor- en nadelen, b. Geef een beschouwing over het uitzetten van rioleringswerk (conventionele methode). 5. Teken het lengteprofiel van een op een bijlage aan gegeven gedeelte van een riolering compleet met alle notaties. (De bijlage is niet afgedrukt). De lengteschaal is 1 500, de hoogteschaal is 1 50. 0.519335 X 95099,155 Rechtstand I gaat in T, over in een cirkelboog met straal r, 250,00 m, welke boog na 110 m over gaat in een cirkelboog met straal r2 100,00 m. De totale booglengte, vanaf T, gemeten, is voor punt A6 50,00 m en voor A15 150,00 m. Bereken de pool coördinaten van A5 en A16, als P de pool en PT, de poolas is. Van een tertiaire rijksweg vertoont de as in de ge meente M min of meer een knik. De eigenaar van het aan de zuidzijde grenzende perceel is bereid een gedeelte van zijn grond te verkopen, maar stelt als eis dat de nieuwe grens minimaal 30,00 m van zijn huis verwijderd zal blijven. Rijkswaterstaat kiest voor een cirkelvormige aansluiting van as I op as II er, een constante wegbreedte van 17,00 m. De af stand van de „kritieke" hoek van de woning tot as I is 126,97 m en tot as II 50,41 m. Bereken de maximale straal (rmax), de booglengte T,T2 en de coördinaten van T, en T2. In de bovenstaande figuur wordt de oplossing ge geven voor de aansluiting van twee wegen (I en II) in de gemeente U. Weg II is ter plaatse recht. De as van de aansluitende weg I kruist weg II in P onder een hoek van 30,0000 gr. Na 150,00 m gaat de rechtstand over in een cirkelboog met straal r, 500,00 m, die in T2 weer overgaat in een recht stand van T2T3 120,00 m. De feitelijke aanslui ting wordt gerealiseerd met een cirkelboog T3T4, waarvan de straal r2 500,00 m. T, t.m. T4 zijn dus tangentpunten. Bereken de afstand PT4. CIVIELE TECHNIEK Tijd: Th uur. 1. a. Welke drie hoofdvormen onderscheidt men bij de gelijkvloerse kruisingen? Geef benamingen en schetsen. b. Omschrijf de eisen waaraan een kruispunt in het algemeen moet voldoen. 2. Van een spoorweg (enkelspoor) is het volgende gegevenB.S. 0, maaiveld 3,60 m kruin van de aardebaan 0,50 m kant aardebaan 0,60 m spoorwijdte 1435 mm, dwarsliggers 150 x 250 x GEODETISCHE ASTRONOMIE EN KARTOGRAFIE Tijd: Th uur. 1Bij een gelijktijdige breedte-, lengte- en azimut- bepaling volgens Gougenheim-Black wordt gebruik gemaakt van de cotangensregel. De differentiaal vergelijking hiervan luidt: da sin a tg h dV (sin coscos a tg h) dt s'n d5 a cos h a. Geef de niet gelineariseerde pseudo-voorwaar- den in schatters van de waargenomen groot heden (volgens .X x e) en de onbekenden (volgens Y Y0 Y). b. Geef de gelineariseerde correctievergelijkingen volgens het 4e SV en schrijf de xR-grootheden als functie van de waargenomen grootheden. c. Geef de correctievergelijkingen voor een azi- mutbepaling uit Polaris. 2. Een waarnemer op de evenaar heeft op 1 juni 1977 om 21h 34m 17!7 U.T. ster 614 waargenomen met een 60° astrolabium. Bereken het azimut en de lengte van de waarnemer. Laat duidelijk blijken hoe deze berekening is gecontroleerd met de no- mogrammen „Equal altitudes of 60°". 3. Wanneer passeerde, in lokale tijd tot op tienden van seconden, ster 102 in de avond of nacht van 20 op 21 september 1977 het vlak van de eerste vertikaal van een waarnemer te Londen v5 51 °30', X 0°)? Bereken de waargenomen hoog te. 4. Waarom moet bij een lengtebepaling een oost- en westster waargenomen worden? Waarop moet bij deze meting worden gelet en wat is in het bijzonder het criterium voor de haalbare precisie? 5. Hoe zag een waarnemer in de buurt van de zuid pool op 21 december 1977 om 0h, 6h, 12h en 18h de zon in het gezichtsveld van zijn theodoliet bewe gen? Hoe hoog stond de zon op deze tijdstippen en wat was het azimut? 6. Wat is een thematische kaart? Noem een aantal voorbeelden. GEODESIA 80 31

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1980 | | pagina 33