hoofdzaak de kennisoverdracht verzorgt en door middel van adviezen de nadruk ligt op het over brengen van ervaring. Een scherpe scheiding tussen beide middelen bestaat uiteraard niet, daar in het onderwijs vanzelfsprekend een stuk ervaring is ver werkt, waarnaast een advies zonder een stuk kennis overdracht evenmin goed denkbaar is. De kennisoverdracht door middel van onderwijs kan verschillende vormen aannemen. Het kan zijn dat personen uit de ontwikkelingslanden in staat worden gesteld in een ontwikkeld land aan het daar bestaande onderwijs deel te nemen. Dit systeem wordt in vele landen gevolgd, doch komt in Nederland maar bij uit zondering voor. Typerend voor het Nederlandse „In ternationaal Onderwijs" is, dat van de gedachte wordt uitgegaan dat in het eigen land de algemene vorming wordt genoten en dat in Nederland deze wordt aan gevuld met die specialistische kennis, die de be trokkene voor zijn doel nodig heeft. De te volgen op leiding in Nederland kan daardoor van betrekkelijk korte duur zijn. Op deze basis zijn ook de cursussen die het ITC geeft opgebouwd. In dit kader kunnen ook docenten worden opgeleid, die in eigen land de ver kregen kennis verder uitdragen, hetzij aan daarvoor bestaande onderwijsinstellingen, hetzij aan afzon derlijke instituten die voor dat doel in enkele ge vallen met door het ITC geleverde steun worden opgericht. Een derde vorm van kennisoverdracht is het organiseren van symposia en seminars in Neder land of elders, die in verkorte vorm de duur kan variëren van één tot zes a acht weken bepaalde aspecten van het vak belichten. Het advieswerk overdracht van ervaring kan op een grote verscheidenheid van onderwerpen betrek king hebben. Ik noemde al de steun bij de oprichting van onderwijsinstellingen of het versterken van be staande mogelijkheden. Het kan echter ook zijn dat adviezen gevraagd worden omtrent de meest effi ciënte organisatie van werkzaamheden en de daar voor noodzakelijke personele en materiële middelen. Deze enkele indicaties mogen volstaan om duidelijk te maken dat bij het adviseren alle mogelijke elementen van het vak aan de orde komen. Deze vaststelling brengt me als vanzelf op een ander onderdeel van de taak van het ITC, n.l. het op peil houden van kennis en ervaring, waaruit ten behoeve van onderwijs en advisering regelmatig moet worden geput. De trefwoorden onderzoek" en ontwikke linggeven globaal aan welke activiteiten voor het gestelde doel nodig zijn. Ook hierop zal ik straks nog nader ingaan, doch in eerste instantie meen ik met het voorgaande te kunnen volstaan als het kader waarin het ITC functioneert. Ik wil nu eerst terugkeren tot de reden waarom ik het woord geodesie in de doelstelling van het ITC heb veranderd in de Engelse term „survey", een term waarvoor mij geen goed Nederlands equivalent be kend is. Waarschijnlijk komt het woord „bestandsop name" er nog het dichtst bij. In plaats van te vervallen in een taalkundig dispuut geef ik er de voorkeur aan het probleem te benaderen met het stellen van de vraag: Wat is de maatschappelijke taak of functie van de geodeet? Heel eenvoudig gesteld kan hierop het antwoord zijn: De geodeet geeft aan waar wat zich bevindt. Het waar wordt uitgedrukt in een positie die grafisch 4 of digitaal, dus op een kaart of in coördinaten, wordt vastgelegd. Het bepalen van referentiesystemen, waarmee zowel de vorm van de aarde als de ligging van voorwerpen op, in of nabij de aarde kunnen worden beschreven, behoort typisch tot de taak van de geodeet of landmeter. Minder goed gedefinieerd is de vraag wie beslist over het wat, over de voorwerpen of eigenschappen waarvan de ligging moet worden vastgelegd. Zolang het hierbij gaat om dingen, die algemeen bekend worden geacht en die voor de „modale" burger van een land duidelijk herkenbaar aanwezig zijn, levert dit geen grote problemen op. Het resultaat van een dergelijke opname vindt men terug in de meeste topografische kaarten, die voor „algemeen" gebruik worden samengesteld. Ook de hiervan afgeleide kaarten zoals wegenkaarten e.d. vallen onder diezelfde categorie. Anders wordt het wanneer het gaat om de opname van niet direct zichtbare of niet direct voor de „mo dale" burger herkenbare zaken. Voorbeelden hiervan uit de Nederlandse praktijk zijn de meting van eigen- domsgrenzen, die deels onzichtbaar zijn, of de meting van schattingsgrenzen bij een ruilverkaveling, die in ieder geval voor een leek onherkenbaar zijn. Echter, hetzelfde geldt voor grenzen die op een bodemkaart of een geologische kaart moeten worden aange geven, om nog maar niet te spreken over de gegevens die op andere thematische kaarten voorkomen, zoals bevolkingsdichtheid, spreiding van dialecten enz. Waar ik heen wil is de vaststelling dat datgene wat moet worden opgemeten maar zeer ten dele door de geodeet zelf ter plaatse kan worden geïdentificeerd, doch dat in vele gevallen anderen daarbij in eerste in stantie betrokken zijn, terwijl de geodeet zich dan be perkt tot de plaatsbepaling van het te onderscheiden fenomeen. Zijn probleem is dan beperkt tot het zuiver technische, n.l. het bepalen van de meest efficiënte meetmethode om de voor het doel gewenste nauw keurigheid te bereiken. Wanneer ik de bespreking van het ITC in de ontwikke lingssamenwerking zou beperken tot wat in het even- genoemde kader voor de rol van de geodeet werd vastgesteld, dan kan ik volstaan met een verhaal over de fotogrammetrie als één van de technieken waarvan de geodeet zich kan bedienen en daarnaast nog enkele woorden wijden aan de kartografie, daar die voor een adequate presentatie van het resultaat van de me tingen van grote betekenis is. De maatschappelijke vraag, waarop moet worden ingespeeld, beperkt zich echter niet tot deze onderwerpen. Deze opmerking lokt vanzelf de vraag uit naar wat de maatschappij dan wel verlangt. Het beantwoorden van die vraag is in eerste aanleg onafhankelijk van het feit of men hierbij ontwikkelde of ontwikkelingslanden in gedachten heeft. De regering van elk land, zonder uitzondering, heeft tot taak het welzijn van zijn burgers te bevorderen. In enkele gevallen laat men andere overwegingen pre valeren, zoals b.v. politieke aspiraties (die in Indo- China elk herstel van een gezonde situatie verhinde ren), ofwel persoonlijke belangen (zoals die welke Nicaragua aan de rand van de afgrond hebben ge bracht). Deze uitzonderingen daargelaten streeft elke regering op eigen wijze naar wat zij meent dat een ver betering voor haar burgers betekent. Het verschil tussen ontwikkelde en minder ontwik kelde landen ligt in hoofdzaak in het feit dat de laatst- GEODESIA 80

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1980 | | pagina 6