automatisering zo'n grote vlucht genomen heeft, is
het feit dat in de westerse wereld menselijke arbeid in
snel tempo duurder is geworden, zodat investering in
arbeidsbesparende apparaten in toenemende mate
rendabel werd. Men kan stellen dat in vele ontwikke
lingslanden arbeid nog zeer goedkoop is en bovendien
in voldoende mate beschikbaar. Het invoeren van ge
automatiseerde methoden zou daar dus in veel min
dere mate verantwoord zijn, integendeel het zou de
veelal reeds bestaande werkloosheid versterken. Dit
argument heeft zonder twijfel een groot gewicht,
doch er kunnen zich omstandigheden voordoen waar
het niet of in veel mindere mate geldt.
Weliswaar zijn in vele ontwikkelingslanden voldoende
aantallen mensen beschikbaar, die voor een naar onze
maatstaven gerekend laag loon zouden kunnen wor
den ingehuurd, evenzovaak echter is in die landen het
onderwijssysteem nog zo slecht ontwikkeld, dat deze
mensen de kennis en vaardigheid missen om voor in
onze ogen eenvoudig werk te kunnen worden inge
zet. Een opleiding in eigen dienst, die dan waarschijn
lijk enkele jaren zou moeten duren alvorens enige pro-
duktiviteit kan worden verwacht, is een luxe die de
meeste survey-organisaties zich niet kunnen veroor
loven, enerzijds omdat zij het geld daarvoor niet heb
ben, maar tevens omdat zij zich niet kunnen veroor
loven de voor dit doel geschikte docenten aan de pro-
duktie te onttrekken.
Ook al zou men erin slagen de genoemde moeilijk
heden te overwinnen, dan nog kan men in conflict
komen met een derde element dat een rol speelt, n.l.
de tijdsfactor. De moderne methoden van kaartering
hebben naast hun arbeidsbesparende effecten tevens
de eigenschap, dat zij de produktie niet onbelangrijk
versnellen. Deze versnelling kan betekenen dat met
de uitvoering van een ontwikkelingsplan, waarvoor de
kaartering de basis moet leveren, eerder kan worden
begonnen. In dat geval moet worden afgewogen of
deze versnelling van de uitvoering zodanige voordelen
oplevert, dat het toepassen van de modernste survey-
methode daardoor gemotiveerd is. Het antwoord kan
in een aantal gevallen heel duidelijk bevestigend lui
den.
Eén van de redenen, waarom in het ITC de vraag om
trent de mate waarin de nieuwste ontwikkelingen op
technisch gebied in de cursussen moet worden be
handeld actueel is geworden, ligt mede in het feit dat
hierdoor de totale omvang van de te behandelen stof
regelmatig toeneemt, zonder dat daartegenover staat
dat andere methoden kunnen worden weggelaten.
Immers in vele gevallen zijn deze oudere methoden,
zeker wanneer hun gebruik resultaten van gelijke kwa
liteit oplevert, in de omstandigheden van de Derde
Wereld beter op hun plaats dan de moderne en daar
door voor de cursist van minstens even groot belang.
Daar echter om praktische redenen de cursusduur een
periode van een jaar bij voorkeur niet mag overschrij
den, ontstaat het probleem van een overladen studie
programma. Hierdoor wordt vanzelfsprekend aan de
zojuist geschetste ontwikkeling een grens gesteld.
Dat wij niettemin vasthouden aan het principe, dat zo
wel eenvoudige als gecompliceerde methoden in het
programma thuis horen, wordt, zij het wellicht onbe
doeld, bevestigd door de slogan dat voor de landen
van de Derde Wereld aangepaste technologie moet
worden ontwikkeld.
GEODESIA 80
De term „aangepaste technologie" is een vrije verta
ling van de term „intermediate technology", die in
het boek: „Small is beautiful" door E. F. Schumacher
werd geïntroduceerd. Sindsdien is er een grote ver
warring ontstaan over wat hieronder zou moeten wor
den verstaan. De m.i. beste definitie, die ook door
minister De Koning van Ontwikkelingssamenwerking
werd gehanteerd, luidt: Aangepaste Technologie is
die technologie die de grootste bijdrage levert aan de
ontwikkelingsdoelstellingen in het licht van de be
staande economische, sociale, politieke en andere
relevante omstandigheden".
Hieruit blijkt duidelijk dat aangepaste technologie niet
per definitie een zeer eenvoudige technologie moet
zijn, doch afhankelijk van de omstandigheden zelfs
zeer gecompliceerd kan zijn, mits aan de voorwaarde
dat daardoor de ontwikkelingsdoelstellingen optimaal
worden bevorderd is voldaan. De keuze van de in een
bepaald geval toe te passen techniek is inderdaad van
een groot aantal omstandigheden afhankelijk, waar
van de afweging alleen maar door de mensen ter
plaatse kan worden gedaan. Door zoveel mogelijk al
ternatieven tijdens de studie te behandelen kan wor
den bevorderd, dat de uiteindelijk gedane keuze de
best aangepaste is.
Het gevaar blijft bestaan, dat men uit een oogpunt
van eigenbelang of van status naar het modernste
neigt, zonder dat dit echt is verantwoord. Hiertegen
over kan men stellen dat onbekendheid met de nieuw
ste ontwikkelingen dit gevaar niet voorkomt, doch het
zelfs in de hand kan werken. Immers, de verkopers
van moderne methoden en instrumenten hebben de
Derde Wereld als potentiële markt voor hun produk-
ten zeker niet vergeten. Het is hun goed recht te
trachten deze produkten ook daar aan de man te
brengen, doch men kan verwachten dat hun criteria
voor wat in een bepaalde situatie voor de klant het
best „aangepast" is minstens zo niet sterker subjec
tief getint zijn, dan de zoeven genoemde neigingen
van de klant zelf. Wanneer deze echter op de hoogte
is van wat de moderne techniek aan voor- en nadelen
meebrengt, is de kans dat hij een verkeerde beslissing
neemt minder groot.
Na het woord „aangepaste technologie" als slogan te
hebben geïntroduceerd, kan ik niet nalaten ook, zij
het kort, in te gaan op de evolutie in de gedachten
omtrent de beste ontwikkelingsstrategie en de invloed
daarvan op de rol van het ITC.
Gedurende een lange periode is de economische groei
als de maatstaf beschouwd voor de ontwikkeling van
de arme landen en werd o.m. industrialisatie gezien
als een middel waardoor die groei werd bevorderd,
zodat min of meer vanzelf het gehele land daarvan
zou profiteren. Dit is gebleken niet juist te zijn. Met
weglating van allerlei nuances in de groei van de ge
dachten over dit onderwerp is sinds enige jaren het
uitgangspunt van de Nederlandse ontwikkelingshulp,
dat men zich in de eerste plaats moet richten op de
armste landen en/of de armste groepen in de minder
arme landen. In het algemeen is dit de landelijke be
volking, die weinig heeft gemerkt van de welvaarts
verhoging die zich wellicht in enkele centra van het
land heeft voorgedaan.
Gelijktijdig wordt onderschreven, dat men zich moet
richten op de z.g. „basic needs", de fundamentele
behoeften, waaraan in grote gebieden een schrijnend
7