Het Stadsmeierrecht
Dit artikel is, iets bewerkt, ontleend aan de HTS-scriptie ,,Oude zake
lijke rechten" van H. G. S. M. Baak, A. J. van der Meer en P. P. J.
Saers (februari 1979).
Bij de herinrichting van Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën,
waarover in Geodesia (juninummer 1979reeds het een en ander is gepubliceerd,
zullen ook de zgn. Groninger stadsrechten" worden opgeheven. Hieronder wor
den verstaan de gronden die de stad Groningen in de Veenkoloniën in eigendom
heeft met de daarop gevestigde stadsmeierrechten, alsmede de eigendom van
Groningen van een aantal kilometers wegen en kanalen in datzelfde gebied. In dit
artikel zal worden ingegaan op de aard, het ontstaan, de registratie en de opheffing
van met name de stadsmeierrechten; het wegen- en kanalenbezit zal slechts in
verband daarmee worden besproken.
1. Inleiding
Het stadsmeierrecht, ook wel recht van huurcerter ge
naamd, is een zakelijk recht van gebruik van grond
door de zgn. stadsmeier, terwijl het blote eigendom
berust bij de stad Groningen, in het hiernavolgende
ook aangeduid als ,,de Stad"; een aanduiding die in
de provincie Groningen vaak wordt gebruikt. Dit
recht, dat de meier een volledige vrijheid geeft om alle
rechtshandelingen met betrekking tot die grond te
plegen, is altijddurend. De meier betaalt een vaste,
jaarlijkse huur aan de Stad, terwijl bij overdracht aan
derden hij een bepaald percentage van de koopsom
aan de Stad verschuldigd is. De percelen, waarop het
stadsmeierrecht rust, zijn uitsluitend te vinden in het
zuidoostelijk deel van de provincie Groningen (de
Veenkoloniën).
De benaming stadsmeier(recht) is niet de originele be
naming. De Stad heeft het recht altijd aangeduid als
recht van huurcerter (i.e. huur bij overeenkomst op
niet-gezegeld papier), wat uiteraard verwarring op
leverde met de huur zoals die in het Burgerlijk Wet
boek voorkomt. De stadsmeiers zelf noemden hun
recht doorgaans: eigendom; ze konden er in juridisch
opzicht immers alles mee doen. Pas in de 19e eeuw is
het begrip stadsmeier en -recht in zwang gekomen.
(„Meier" is het oud-Gronings woord voor huurder).
2. Ontstaan
De grote veengebieden in het zuidoostelijk deel van
de provincie Groningen waren vanouds eigendom van
de daar gelegen marken en kerspels. De markgenoten
of kerspellieden konden iemand het recht geven turf
te steken en af te voeren. Dit recht hield op te bestaan
als er niets meer af te graven was. In de 16e- 17e eeuw
werd dit anders: de verveners gingen zich vestigen op
de ontgraven grond en brachten deze in cultuur.
Dit werd sterk gestimuleerd door de stad Groningen.
Zij interesseerde zich sterk voor de afvoer van turf uit
de venen en het in cultuur brengen van de afgegraven
gronden. Door de aanleg van een op de stad gericht
stelsel van kanalen wilde zij haar centrale positie in het
gewest handhaven en versterken; tol en overslag
leverden bovendien extra geld op. Al in 1612 werd
besloten tot het graven van een kanaal naar Zuid
broek; dit (latere) Winschoterdiep kwam in 1628 ge
reed. Ook het Pekelderdiep dateert uit die tijd.
Daarnaast kocht de Stad grote veengebieden aan om
op de afgraving ervan directe invloed te kunnen uit
oefenen. Zo werden in 1608 de venen van het kerspel
Zuidbroek aangekocht, in 1613/1616 volgden de
venen onder Hoogezand en Sappemeer, terwijl in
1635 en 1646 de venen bij de Pekel A door Groningen
werden verworven. Naast de Stad kochten ook parti
culieren en maatschappijen veengronden op, zoals
A. G. Wildervanck, die gronden bij het huidige Veen-
dam en Wildervank opkocht en in cultuur bracht.
Daar op deze niet-stadse gronden geen stadsmeier
rechten werden gevestigd, of iets wat daar op leek,
worden ze hier verder buiten beschouwing gelaten.
Het afgraven en in cultuur brengen van de veen
gronden werd gerealiseerd doordat de Stad gronden
uitgaf („verhuurde") aan geïnteresseerden. Dat de
Stad de gronden niet verkocht, had de volgende
redenen:
de onontgonnen veengebieden waren als zodanig
niet veel waard en er zou bij verkoop dus niet veel
voor te krijgen zijn. Bovendien zou de ontginner
later met de door ontginning ontstane winst
kunnen gaan strijken;
het kanalenstelsel dat was aangelegd, was ten
nutte van de verveners; als de Stad hen als huur
ders had, konden zij de kosten van die kanalen
doorberekenen in de huurprijs.
Uitgifte (verhuur) van gronden geschiedde aan:
particuliere maatschappijen (compagniën); deze
kregen doorgaans een groot gebied toegewezen,
waar zij een zijkanaal moesten graven en onder
houden en waar ze voor de afgraving zorg moes
ten dragen. Zo werd o.m. in 1647 veen uitge
geven aan de Borgercompagnie (borger burger)
en in 1648 aan de Tripscompagnie; aan beide her
inneren thans nog de veendorpen met die namen.
Deze compagniegebieden zijn in de loop der tijd
veelal in particuliere handen overgegaan.
particulieren, die een eigen bedrijf wilden stichten.
Zij kregen elk een „plaatse", dat is een kavel van
70 m (Hoogezand/Sappemeer) of 80 m (Pekela)
62
GEODESIA 80