breed, die vanaf (en loodrecht op) het kanaal liep
tot aan de grens van de stadsgronden (Pekela) of
tot het volgende kanaal (Hoogezand). In de gebie
den van het Stadskanaal en het Ter Apelkanaal,
die van jongere datum zijn dan de andere gebie
den, zijn in hoofdzaak andere kavels uitgegeven.
Het stadsgebied wordt daar voornamelijk ge
vormd door een vrij smalle strook (tot ca 50 m
diep) aan weerszijden van het kanaal, zodat geen
agrarische kavels mogelijk waren. Er zijn hier der
halve hoofdzakelijk huispercelen (hemen) uitge
geven, elk in principe 20 m breed.
De uitgifte van stadspercelen geschiedde steeds per
gebied onder een aantal, door de Raad van de Stad
Groningen vastgestelde „conditiën". Dit gebeurde
voor het eerst in 1624 voor delen van Sappenneer;
meer algemene voorwaarden werden in 1628 uitge
vaardigd. Deze voorwaarden zijn voor de inhoud van
het stadsmeierrecht van groot belang, daar de latere
resoluties betreffende gronduitgifte wat de hoofd
punten betreft op de voorwaarden van 1628 zijn
geënt. Te noemen zijn:
a. De plaatse moest nauwkeurig omschreven worden
in de huurcerter (de overeenkomst waarbij veen
grond aan iemand in „huur" [stadsmeierrecht]
werd gegeven). Hiertoe werd door Groningen een
perceelsadministratie ontworpen, die ook nu nog
functioneert (zie paragraaf 4).
b. De stadsmeier was verplicht binnen twee jaar een
huis op het gehuurde te bouwen.
c. Ontgonnen percelen moesten bij de rentmeester
der Stad worden ingeboekt, zodra ze waren be
zaaid. Hierop volgden acht (Sappemeer) of tien
(Pekela) vrije huurjaren, waarna een „redelijke"
huur diende te worden betaald. Om de zoveel jaar
(de jaarmalen) moest opnieuw worden ingehuurd.
Het aantal jaarmalen werd voor de Sappemeerster
venen in 1657 vastgesteld op twaalf.
d. Bij overlijden van de meier vererfde het recht aan
diens erfgenamen.
e. Bij overdracht aan derden diende een geschenk
(redelijcke recognitie) aan de Stad te worden be
taald; overdracht aan bloedverwanten was echter
vrij van geschenk.
f. Rechtspersonen dienden bovendien elke 25 jaar
overdrachtspenningen te voldoen.
g. Er moest overtekeningsgeld worden betaald als er
een nieuwe gerechtigde optrad bij bijv. huwen,
vererven, vervreemden. Dit was een soort leges
voor de administratieve overboeking door de Stad
van de gewijzigde rechtstoestand.
h. Het recht was deelbaar, men kon dus delen van z'n
recht vervreemden. Dit is niet in een apart artikel
opgenomen, maar volgt uit de tekst waarmee
diverse voorwaarden waren omschreven.
Voor Sappemeer werd in 1624 bepaald dat de recog
nitie bij vrijwillige overdracht 31/3% (30e penning) van
de verkoopswaarde van grond plus opstallen be
droeg; in 1636 werd voor de overige gebieden een
overdrachtspercentage van 5% (20e penning) vast
gesteld. Algemeen gold dat overdracht t.g.v. execu
toriale verkopen met 121/2% werd belast.
In 1651 werden de voorwaarden voor verhuur der
Pekelder venen bekend gemaakt, welke in hoofdzaak
gelijk waren aan de conditiën van 1628. De bepaling
omtrent de wederinhuring per aantal jaren is ook hier
aanwezig, maar de duur is nooit vastgesteld. De Sap
pemeerster meiers hebben in 1669, toen hun eerste
12-jarige termijn afliep, niet opnieuw ingehuurd en dat
later ook nooit meer gedaan. Verder werd in 1732 een
huurprijs vastgesteld (f 1per gras [0.5 ha] per jaar),
zonder dat er nog van jaarmalen werd gesproken. Na
1783 kwam in de verhuurvoorwaarden voor Boven-
Wildervank de bepaling omtrent wederinhuring niet
eens meer voor. Dit alles illustreert de vrij snel verlo
pen ontwikkeling van het stadsmeierrecht van een op
zegbaar huurrecht tot een onopzegbaar recht met
zakelijk karakter. De oorzaken hiervan zijn:
In de conditiën had de zittende meier een voor
keursrecht ingeval van wederinhuring, zodat hij
het al heel bont moest hebben gemaakt om niet
opnieuw te mogen huren.
Ingeval van verwijdering van een meier moest aan
hem naar geldend landrecht de beterschap
worden betaald, dat is de waardetoevoeging aan
de grond door toedoen van de meier. Daar deze
vrijwel oneindig was, door de omzetting van woes
te veengrond in cultuurgrond met huis, keek de
Stad wel uit om zich daaraan in financieel opzicht
de vingers te branden.
In de 17e en de 18e eeuw stond de kracht der ge
woonte op gelijke voet met de geschreven wet,
zodat de gewoonte van het „vergeten van weder
inhuring" al gauw rechtskracht kreeg.
Gedurende de Franse tijd is het recht onaangetast ge
bleven. Het betrof hier immers een recht dat was ont
staan uit overeenkomst en géén heerlijk recht: de
Staatsregeling van 1798 schafte alleen de rechten af
komstig uit leenstelsels enz. af. Met de invoering van
het Burgerlijk Wetboek was het niet meer mogelijk om
het recht van huurcerter te vestigen. De né 1838 uit
gegeven grond is dus vnl. in erfpacht uitgegeven, een
recht dat inhoudelijk vrijwel gelijk is aan het stads
meierrecht. Er werd aan het oude recht in feite alleen
een nieuw (BW-)naamkaartje gegeven.
Aan het eind van de 19e eeuw waren het vooral de
meiers uit Oude en Nieuwe Pekela, die hun recht wil
den omzetten in een eeuwigdurend recht van erf
pacht, zoals op de na 1838 uitgegeven stadsgrond
was gevestigd. Dat zou hen, alsook de Stad, meer
rechtszekerheid bieden. Een verzoek dienaangaande
werd in 1891 gedaan door een aantal meiers aan de
Raad van de gemeente Groningen. Deze maakte in
1895 voorwaarden bekend waaronder omzetting kon
plaatsvinden. Deze voorwaarden waren zwaarder dan
die welke op dat ogenblik t.a.v. het stadsmeierrecht
golden (waaronder ondeelbaarheid van de grond en
ook bij vererving 5% recognitie betalen). De animo
voor de erfpacht was dan ook niet erg groot. Dat
veranderde toen in 1906 de rechtbank van Winscho
ten het stadsmeierrecht niet voor hypotheek vatbaar
verklaarde. Dit vonnis werd overigens in 1908 door
het Hof te Leeuwarden vernietigd. Plotseling was er
veel belangstelling voor omzetting. In 1908 hadden
enkele honderden Pekelder meiers de erfpachters-
status verkregen. De omzettingsvoorwaarden waren
in 1906 ook van toepassing verklaard voor de Hooge-
zandster en Sappemeerster meiers, die na het Win-
schoter vonnis óók belangstelling hadden gekregen
voor omzetting. Zodoende is een niet onaanzienlijk
deel van de stadsmeierrechten veranderd in erfpachts
rechten.
GEODESIA 80
63