reacties
Het kadastrale plan en de GBKN
tingscommissie in het leven geroepen, die de ver
koopwaarde moet bepalen. Deze waarde wordt
opgenomen in de lijst der geldelijke regelingen.
Uiteraard kunnen de betrokken rechtspersonen be
zwaar maken; hiervoor is in de artikelen 111 t/m
122 van de Herinrichtingswet een procedure opge
nomen. Is op alle bezwaren beslist, dan kan de lijst
der geldelijke regelingen definitief worden vastge
steld. Hierop stonden al de „natuurlijke" stads-
meiers, elk voor een bedrag van vijftig maal de
jaarlijkse, aan de Stad verschuldigde, huur of
pacht. Door deze opname kunnen de „natuurlijke"
stadsmeiers bezwaar aantekenen tegen de vermel
de bedragen.
Dat aan de bezwaren van de meiers tegemoet geko
men is, heeft wel tot gevolg dat de inkomsten voor
het Rijk uit de opheffing van de stadsmeierrechten
aanzienlijk lager zullen uitvallen dan was voorzien.
Omdat het aan de gemeente Groningen uit te keren
bedrag niet navenant kleiner is geworden (dan zou de
Stad namelijk niet meer geheel schadeloos gesteld
worden), is er een groot „financieringstekort" ont
staan. Dit nu neemt het Rijk geheel voor zijn rekening
en het wordt daarmee dus afgewenteld op de geza
menlijke belastingbetalers in plaats van op de geza
menlijke stadsmeiers. Het bedrag waar het hier om
gaat is ruim vijftig miljoen gulden groot; toch een aar
dig bedrag, al zal het op de Rijksbegroting nauwelijks
opvallen.
8. Slot
Naar verwachting zal de laatste van de enkele tien
tallen akten van toedeling in de eerste helft van de
jaren 90 worden overgeschreven. Daarmee zal dit
brokje (veen-)kolonialisme dan definitief tot het
verleden gaan behoren.
Literatuur
A. S. de Blécourt: „Beklemrecht en Stadsmeierrecht" (1920).
H. H. de Groot: „Het stadsmeierrecht" (Ingenieursscriptie TH-
Delft, afd. Geodesie; 1958).
„Rapport van de Commissie Groninger Stadsrechten" (Commissie-
Schenk), 's-Gravenhage, 1970.
„Herinrichting Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkolo
niën", voorlichtingsboekje ter gelegenheid van de publikatie van
het concept-ontwerp Herinrichtingswet 1975)
Daarnaast werden vele gegevens omtrent registratie en huidige
stand van zaken ons zeer welwillend verstrekt door de heer Wid-
mann, hoofd van het bureau Buitenbezittingen van de Gemeente
secretarie van Groningen.
aantekeningen bij het artikel van L. A. Koen en L. Schipper:Kadaster en maatschappij"
Geodesia, septembernummer 1979).
Kadaster en maatschappij". Hoezo? dit zou de
eerste reactie van de lezer op de titel kunnen zijn. In
de tweede zin leest hij, dat het over de maatschappe
lijke betekenis van het Kadaster zal gaan. Waarop de
lezer zich afvraagt waarom een rijksdienst met 3700
werknemers, die al bijna 150 jaar functioneert, zichzelf
waar moet maken.
Naar mijn mening heeft het Kadaster in de Neder
landse samenleving uitstekend gefunctioneerd. Wel
iswaar niet voor alle geledingen van onze samenle
ving; voor de bezitlozen hoeft het Kadaster geen
handelingen te verrichten. Maar voor rechthebbenden
op onroerend goed heeft een dienst, die in de eerste
jaren na 1832 slechts een belastinggaardersapparaat
was, zich voortreffelijk ontwikkeld tot een pseudo-
grondboekhouding. Die ontwikkeling in de 19e eeuw
werd grotendeels gedragen door landmeters, die zich
uit liefde voor het vak dienstbaar hebben gemaakt aan
eigendomsadministratie. Voor mij is er geen aanlei
ding om die specifieke functie van het Kadaster op
haar nut voor de samenleving te toetsen. Voor de
auteurs was er blijkbaar wèl een aanleiding, maar die
wordt niet gedekt door de titel van hun bijdrage. Na
gezegd te hebben dat er in Nederland in onvoldoende
mate gediscussieerd wordt over de maatschappelijke
functie, komt de nieuwe specifieke taak ter sprake: de
vervaardiging van een grootschalige topografische
kaart. Maar, klagen de auteurs, daar wordt óók te
weinig over gediscussieerd.
Over de relatie tussen dit topografische deel van de
kadastrale gegevensverzameling (n.l. de GBKN) en de
overige kadastrale gegevens wordt echter op natio
naal niveau niet gediscussieerd. De snelle ontwikke-
GEODESIA 80
ling van maatschappij en techniek dwingt ons evenwel
tot stellingname". (p. 279). Die laatste zin is een
formulering die overal „als joker" kan worden ingezet.
Het eigenlijke motief voor hun artikel blijkt die zoge
naamde nieuwe functie van het Kadaster te zijn en
wel in het bijzonder het weergeven van een gedach-
tengang over de combinatie: kadastraal plan groot
schalige basiskaart (GBKN).
Die gedachtengang wordt geforceerd beschouwd als
een discussie over Kadaster en maatschappij, wat hij
niet is. Ook niet als daarbij voortdurend aan de snelle
ontwikkeling van maatschappij en techniek" gedacht
wordt. Of aan de maatschappelijke behoefte aan
kadastrale produkten" (p. 285). Want de combinatie
kadastraal plan-GBKN is een kartografische onmoge
lijkheid, een mening die ik a titre personnel geef, juist
zoals de auteurs hun mening geven. Ik wil in het
volgende mijn mening nader toelichten.
Allereerst óók een Historisch overzicht
In 1932 kreeg het toen honderdjarige Kadaster voor
het eerst met een topografische kaart op de schaal
1 1000 te maken. Er was namelijk een samenwer
kingsovereenkomst met de pas opgerichte Meetkun
dige Dienst (MD) van de Rijkswaterstaat gesloten,
waarbij de MD kadastrale plans en veldwerken in leen
ontving, terwijl het Kadaster daarvoor nieuwe kaarten
op de schaal 1 1000 en nieuwe veldwerken terug
kreeg. Het betrof de kaarten voor het Amsterdam-
Rijnkanaal, voor de aanleg van rijkswegen en voor
enkele andere grote infra-structurele werken. Het
Kadaster wist in die tijd niets anders met de topogra
fische kaarten van de MD aan te vangen, dan er de
kadastrale perceelsgrenzen op aan te brengen ten be-
71