Hoe men in Frankrijk tot een Kadaster
is gekomen
doorir. E. Muller.
Voor wie ervaren heeft hoe nieuwe regels worden geïntroduceerd en ontvangen, en
voor wie terecht of ten onrechte kritiek heeft op die nieuwe regels zelf, of op de
manier waarop ze gebracht worden, voor hem is het volgende in modern Neder
lands overgenomen uit de Inleiding van het Recueil Methodique: de verzameling van
Franse wetten en voorschriften die tot 1832 de oprichting van ons Kadaster vooreen
groot deel hebben beheerst.
Er mag dan in het huidige tijdperk bij reorganisaties en bij invoering van nieuwe
voorschriften veel misgaan, het is niets vergeleken bij het gehaspel, het gebrek aan
besluitvaardigheid en de halfslachtigheid in het beleid van de Franse wetgevers,
onder leiding van de Eerste Consul en later van de keizer, Napoleon.
In 1791 werd een nieuwe vorm voor de verponding
(grondbelasting) ingevoerd. Het Belastingcomité van
de Constituerende Vergadering had verschillende ont
werpen naar voren gebracht en besproken. Men koos
tenslotte het ontwerp dat het eenvoudigste scheen.
Maar reeds een maand later kwamen er van alle kan
ten bezwaren. Om hieraan tegemoet te komen,
besloot de Constituerende Vergadering tot het op
richten van een Algemeen Kadaster. De omstandig
heden waren echter niet geschikt voor een gedegen
behandeling, al werden er talrijke petities en voor
stellen ingediend.
Ondertussen stapelden de klachten over de onbillijk
heid zich op. Verschillen tussen de departementen,
tussen de gemeenten en vooral tussen de eigendom
men onderling waren algemeen. Dit had een zeer
nadelige invloed op de invordering van de belasting.
Daarom werd in 1801 tot een gehele omvorming van
de verpondingslijsten besloten: Een kadaster maken
zonder voorafgaande meting en zonder kaarten! Het
besluit berustte op een oude, maar onuitvoerbare
gedachte, dat men van de grondeigenaren een nauw
keurige opgave van hun inkomsten zou kunnen ver
krijgen. Dit schijnbeeld van een kadaster zonder
goede gegevens was een nutteloze poging. Maar het
werd de kiem voor andere denkbeelden, die spoedig
tot ontwikkeling zouden komen.
Omdat de klachten van dag tot dag toenamen liet de
keizer in 1802 een bijzondere commissie advies uit
brengen over het ontwerp, dat de minister van Finan
ciën aan Zijne Majesteit had aangeboden. Deze com
missie concludeerde dat er slechts één middel was om
het doel te bereiken: een Algemeen Kadaster. Maar
omdat dit zoveel tijd en kosten zou vergen stelde de
commissie voor slechts 1800 gemeenten, verspreid
over Frankrijk, op te meten, terwijl men voor de
andere gemeenten de hoogte van de belasting door
vergelijking wilde bepalen.
Bij die meting mat men niet de afzonderlijke eigen
dommen op, maar alleen gebieden met dezelfde
cultuur of verbouwingswijze; een stuk bouwland van
tien eigenaren vormde slechts één perceel op de
kaart. De schatting ging evenzo per massa.
GEODESIA 80
Per departement werd de meting aan een hoofdland
meter toevertrouwd, die zich door toegevoegde land
meters kon laten assisteren. Men had grote moeite
om bekwame personen te vinden. Daarom werden er
eerst in Parijs en later ook in de belangrijkste departe
menten gratis lessen in de praktische (land)meet-
kunde gegeven. Ook had men onvoldoende meet-
gerei; daarom gaf de minister aan zes ingenieurs te
Parijs de opdracht dit te vervaardigen. Het geld voor
de aankoop hiervan werd aan de landmeters voor
geschoten en vervolgens ingehouden op hun belo
ning.
Het spreekt vanzelf dat het werk traag vorderde. Aan
het begin van het tweede jaar waren de 1800 gemeen
ten nog niet gereed. Toen hij dit met Zijne Majesteit
besprak, uitte de minister zijn ernstige twijfel over de
mogelijkheid om door vergelijking in de andere ge
meenten de belasting te kunnen bepalen. In 1803
werd daarom besloten toch maar het gehele Rijk op te
meten.
Toen dan de 1800 gemeenten gereed waren gaf de
minister in 1804 aan de prefecten richtlijnen, hoe het
werk in de overige gemeenten zou moeten gebeuren.
Hoewel zij de maatregel doorvoerden wezen ze er
geargumenteerd op, dat die richtlijnen de problemen
eerder zouden vergroten dan verhelpen. De richtlijnen
moesten worden ingetrokken, maar het werk ging
door. De meting en schatting op deze wijze zou onge
twijfeld de draagkracht van de gemeenten onderling
en dus ook die van de departementen juist weer
geven. Maar aan de ongelijkheid van de belasting
voor de eigenaren was niets gedaan, terwijl het juist
deze onbillijkheden waren die de belasting zo zwaar
deden drukken en die daardoor de meeste klachten
veroorzaakten.
Toen de belasting per gemeente eenmaal was bepaald
moesten de eigenaren het onderling eens zien te wor
den over hun aandeel daarin. Maar hoe kon men ho
pen dat dit, wat al sinds eeuwen niet was gelukt, nu
wel zou slagen? Toen de klachten aldus niet ophiel
den bleef de regering geen ander middel over dan het
oprichten van een perceelsgewijs kadaster.
109