At van is in figuur 2 afgebeeld. De zon komt op in S, ten noorden van het oosten gelegen, en gaat onder in T, ten noorden van het westen. De dagboog is langer dan de nachtboog. De langste dagboog (de zon schijnt dan haar baan te beschrijven langs de kleine cirkel op 23°27' ten noorden van de hemelequator) valt op 21 juni, de kortste op 21 december. De grote cirkel door de beide hemelpolen en (het midden van) de zon (of een ander hemellichaam) is een declinatiecirkel. De declinatie 8 van een hemel lichaam (de zon) is de afstand (in hoekmaat) langs de declinatiecirkel van de hemelequator tot het midden van dat lichaam. Hemellichamen ten noorden van de hemelequator hebben een positieve declinatie; van die ten zuiden ervan is de declinatie negatief. In ver band met hetgeen zo juist werd besproken zal het duidelijk zijn dat de declinatie van de zon op 21 juni 23°27' is en op 21 december 23°27'. Op 21 maart en 23 september is ze nul. Het zenit van A(M) is (zie ook figuur 1) de plaats waar de loodlijn in A(M) op de horizon het hemelgewelf snijdt. De grote cirkel door het zenit (Ze) en (het mid den van) de zon is een hoogtecirkel. In Figuur 2 snijdt deze de horizon in D. De hoogte h van het midden van de zon boven de horizon is de boog D - Zon De uurhoek t van een hemellichaam (in dit geval de zon) tenslotte is de tijd die is verlopen sinds het li chaam, in de richting van de wijzers van een uurwerk, door het zuiden is gegaan. In figuur 2 is t dus negatief. Immers de zon staat nog ten oosten van het zuiden. Kent men de waarden cp, 8 en h, dan kan men uit de parallactische driehoek Ze-Zon-Np met zijden 90°-cp, 90°- 8 en 90°-h de uurhoek t berekenen met de cosi- nusregel uit de boldriehoeksmeting. Immers daar sin h sin cp sin 8 cos cp cos 8 cos t, is sin h sincp sin 8 cos t 1 cos cp cos 8 Daar de straal van de zonneschijf ca. 16' is en de re fractie in de horizon ca. 34' bedraagt, zal men dus in (1voor h 0°50' moeten invullen om diè waarden van t te vinden die behoren bij de tijdstippen, waarop het bovenste randje van de zon boven de oostelijke horizon zichtbaar wordt resp. onder de westelijke horizon verdwijnt. Formule (1) luidt dan: - (sin 0°50' -I- sincp sin8 cos t coscp cos 8 (2) Voor alle dagen van het jaar kan men de declinatie 8 van de zon ontlenen aan een astronomisch jaarboek, bijv. de Astronomical Ephemeris, de vroegere Nauti cal Almanac. Op 1 februari 1980 bijv. is ze, om 12" E.T. ca. 17°15'16" [5]. Voor de breedte cp 52°05'30" van Utrecht berekent men dan met (2) t 68°01'58" 4"32m08s 4u32,13m. In Utrecht en overal op de parallelcirkel van Utrecht is de zon op 1 februari 1980 dus ca. 9u04m boven de hori zon. De Enkhuizer Almanak vermeldt eveneens 9"04m, het Boons Scheurkalenderblok 9"02m. Een door ir. G. L. Strang van Hees van het Laboratorium voor Geodesie van de TH te Delft ontwikkelde benade ringsformule voor de berekening van 8 levert bij de bepaling van t uit (2) wat grotere verschillen. Overi gens kan worden opgemerkt dat een niet te grote ver andering van 8 in (2) van geringe invloed is op de grootte van t. Men leidt dit af door de uitdrukking voor cos t naar 8 te differentiëren. Het resultaat is: dt tg cp cos t tg 8 d 8 sin t Drukt men in deze betrekking A 8 in boogminuten uit en A t in tijdminuten, dan krijgt men tg cp cos t tg 8 A 8(3). 17° 15'16" en t 15 sin t Voor cp 52°05'30", 8 68°01'58" luidt (3): \t 0,101 A8. Het minteken geldt bij zonsopgang, het plusteken bij zonsondergang. Een onjuistheid A8 +5' in de declinatie van de zon op 1 februari te Utrecht manifes teert zich dus als een 2 x 5 x 0,101 1 minuut langere dagboog. Het is om deze reden dat ik bij de bereke ning van 8 uit de Astronomical Ephemeris op het tijd stip 12" E.T. lineaire interpolatie heb toegepast en geen tweede graads interpolatie, zoals strikt genomen noodzakelijk zou zijn geweest. Daar: I de aarde in de loop van een jaar niet met een een parige snelheid om de zon draait of, zo men wil, de zon niet met een eenparige snelheid om de aarde en II het equatorvlak, waarin de nagenoeg regelmatige draaiing van de aarde om haar as plaats heeft, niet samenvalt met het eclipticavlak, waarin de aarde zich om de zon beweegt, is de ,,ware" zon ongeschikt om er de tijd mee te be schrijven. Daarom is een denkbeeldige middelbare zon inge voerd, die met een eenparige snelheid haar baan langs de equator beschrijft in dezelfde tijd (een jaar) als de ware zon nodig heeft om deze met steeds wisselende snelheid langs de ecliptica af te leggen. De middelbare zon zal daarom nu eens op de ware zon achter zijn, dan weer er op voor. De middelbare tijd (horlogetijd) wordt uiteraard bepaald door de middelbare zon. Als deze op de nulmeridiaan van Greenwich door het zui den gaat, is het daar 12" E.T. (Efemeriden Tijd), de tijd waarop de gegevens in de Astronomical Ephe meris zijn gebaseerd. Ten gevolge van kleine onregel matigheden in de draaiing van de aarde om haar as, waarop in dit artikel niet nader behoeft te worden in gegaan, komt deze E.T. niet geheel overeen met de Universele Tijd (U.T. Greenwich Middelbare Tijd of West Europese Tijd). Het tijdverschil tussen beiden wordt uitgedrukt door de betrekking At E.T. - U.T. Op 1 januari 1980 was At hierin 50,6 tijdseconden en op 1 januari 1981 zal dit bedrag nog ca. 1 seconde groter zijn [6]. Neemt men voor At +51,1 sec. 0,85 tijdminuut, dan zal dus in 1980 op de meri diaan van Greenwich de middelbare zon om (12u 0"00,85m) U.T. (G.M.T.) door het zuiden gaan. Gaat ze op 15° oosterlengte (ca. 1,5° ten oosten van Berlijn) door de meridiaan, dan is het daar (12" 0"00,85m) M.E.T. (Midden Europese Tijd). Daar sinds de Tweede Wereldoorlog in Nederland de M.E.T. wettelijke tijd is en Utrecht 5°23'15,5" - 0°15'57,4" 5°07'18,1" ten oosten van Greenwich ligt [7] (9°52'41,9" ten westen van de meridiaan 15° O.L.), gaat de middel bare zon in 1980 in Utrecht om [(12.00,00 0.00,85) (9°52'41,9" 15°)] uur 12.38,67 M.E.T. door het zuiden. GEODESIA 80 99

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1980 | | pagina 5