keerstekens" als zodanig zijn aangeduid. Bedoeld worden alle openbare terreinen waaraan men aan de inrichting kan zien dat men niet met een gewone straat te doen heeft. Een populaire definitie kan zijn: een berijdbaar voetpad met veel obstakels, zoals voor tuinen, parkeerplaatsen, bloembakken, lantaarnpa len, verkeersdrempels, bomen, enz. Een gebied dat als woonerf zou kunnen worden aan gewezen moet aan nogal wat voorwaarden voldoen. De invulling op papier van het openbaar terrein is een belangrijk en omvangrijk werk en wordt vaak met de term aangeduid: ,,het maken van de micro-detaille ring". Dit werk vereist goed kaartmateriaal op grote schaal (1 200), zodat later bij de uitvoering van het werk de op papier vermelde maatvoering in het terrein inderdaad kan worden gerealiseerd. Eveneens is het van groot belang, dat de kosten van de uitvoering van het werk vooraf goed kunnen worden bepaald. Die kosten zijn sterk afhankelijk van de te gebruiken be stratingsmaterialen. Het bepalen van het juiste aantal m2 te maken werk is dus erg belangrijk. In een woonerf is het woekeren met de ruimte, omdat: de ruimte, gelet op de exploitatiekosten, zo klein mogelijk gehouden wordt; er riolering in gelegd moet worden; er kabels en leidingen in gelegd moeten worden; er voldoende parkeerplaatsen moeten zijn, met minimale afmetingen en uiteraard met een auto goed te bereiken; de te plaatsen bomen en bloembakken beter niet boven de leidingen en de riolering kunnen staan; de vuilnisauto, brandweer, ziekenauto en de ver huiswagens door het woonerf moeten kunnen rij den. 2. De consequenties van de moderne stede- bouwkundige opzet voor de maatvoering Bij de stedebouwkundige opzet van voorheen ging men ervan uit, dat de rijbaan er was voor de riolering en de auto, terwijl het trottoir er was voor de kabels en leidingen en de voetgangers. Het maatvoeren was er betrekkelijk eenvoudig, omdat het bouwterrein een voudig van vorm was en de woningplattegronden een voudig (rijtjeshuizen). Het kwam zelfs vaker voor dat de wegen in het terrein waren gerealiseerd, voordat de architect met zijn bebouwingsplan begon. Als de ondergrond waarop het plan getekend werd goed was, was de kans op fouten en problemen bij de uit voering erg klein. Een goede landmeter was in staat de optredende verschillen tijdens het uitzetten klein te houden. (Van groot naar klein werken en indelen). Waren er problemen met de maatvoering, dan was snel te achterhalen waaruit deze problemen voort kwamen, b.v.: ondergrond niet goed, slecht teken werk van de stedebouwkundige of de architect, slecht uitzetwerk van de landmeter of een slechte uitvoe ring. De uit een onderzoek te trekken conclusies wa ren aan vrijwel iedereen duidelijk te maken. De afdeling Landmeetkunde werd meestal pas inge schakeld als de plannen gereed waren voor uitvoering en met het werk in het terrein moest worden begon nen. Was het bij deze afdeling de gewoonte een matenplan te maken, dan werd dit alleen gemaakt t.b.v. een uitzetting in het terrein. Bij de moderne stedebouwkundige plannen staat het groeperen van woningen centraal. Het wegverloop is sterk afhankelijk van de bebouwing. Wijzigen de plat tegronden van de woningen, dan zal de begrenzing van het openbaar terrein meestal ook wijzigen. Deze constatering is van essentieel belang. In de moderne plannen is de bebouwing sterk geva rieerd. Er wordt een grote verscheidenheid aan wo ningen gebouwd, die op speelse wijze aan elkaar wor den geschakeld. Door deze schakeling van de wonin gen ontstaan niet alleen vele sprongen in de voor gevelbelijningen, maar zijn ook vele z.g. hoekoplos singen nodig. De maatvoering in de woningbouw- plattegronden wordt hierdoor erg ingewikkeld en is door een architect vaak in het geheel niet meer door te rekenen, zeker niet als een aantal woningen niet meer haaks op elkaar zijn geprojecteerd. Treden er door omstandigheden ook nog wijzigingen in de maatvoe ring op, dan is de kans op een foutieve maatvoering in het blok erg groot. Wijzigingen in deze plattegronden ontstaan meestal als gevolg van te stellen bouweisen (delitatievoegen), de kosten van de bouw (subsidie) en de bouwwijze (metselen of beton). Van belang is ook de maatvoe ring van het bouwblok tot de begrenzing. Verandert de plattegrond van de woningen, dan wijzigt bijna steeds ook de maatvoering van het bouwblok tot de begrenzing. Deze aanpassing van de maatvoering wordt door de architect nogal eens vergeten of is door de architect niet te wijzigen omdat hij het overzicht over de totale maatvoering mist. Het tijdstip dat er geen wijzigingen in de plattegronden meer kunnen optreden behoort het tijdstip te zijn waarop de bouw vergunning wordt verleend. Dit tijdstip is vaak veel later dan het tijdstip waarop men start met het bouw rijp maken. De bouwvergunning wordt vaak ver leend, vlak voordat men met de bouw wil starten. Het is in ieder geval duidelijk dat deze plannen veel meer uitzetwerk vragen. De plaatsbepaling van de controlekokers van de riolering, van de sleuven voor de nutsleidingen en de hoekpunten van de woningen is geen eenvoudige zaak meer. Omdat de woningen uitgangspunt voor het stedebouwkundige plan zijn, worden vaak direct de hoekpunten van de woningen in het terrein uitgezet, om van daaruit de civieltech nische objecten uit te zetten. Dit is echter erg onprak tisch. De wegenbouwaannemer heeft in de hoekpun ten van de woningen geen interesse en zal deze pun ten in het terrein ipiet instand houden. Op het ogenblik dat de woningbouwaannemer met de bouw van de woningen zal willen beginnen, zullen de punten in het terrein op hun juistheid gecontroleerd en eventueel opnieuw uitgezet en afgepaald moeten worden. Het is veel beter te zoeken naar oplossingen voor het uitzetwerk, die op de uitvoering van de werkzaam heden goed aansluiten. De volgorde van de uitvoering van deze werkzaamheden is: teelaarde verwijderen en opslaan, riolen leggen, kabels en leidingen leggen, stolwegen maken, woningen bouwen en als laatste de micro-detaillering uitvoeren. Het uitzetwerk zou dan als volgt kunnen zijn: uitzetten riolering, uitzetten sleuven nutsleidingen en tenslotte hoekpunten van de woningen. Tenslotte is nog van belang de overdracht van de bouwterreinen. Het behoeft geen betoog dat voor het maken van de noodzakelijke overdrachtstekeningen goed kaartmateriaal voorhanden moet zijn. NGT GEODESIA 80 135

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1980 | | pagina 5