Uit het bovenstaande kan het volgende worden ge concludeerd: a. In de voorbereidingsfase hebben de ontwerpers van de plannen, de stedebouwkundigen, de archi tecten, de civieltechnici en de cultuurtechnici be hoefte aan goed kaartmateriaal van de te realiseren objecten. b. Voor de overdracht van de gronden is de behoefte aan goed kaartmateriaal in de voorbereidingsfase van het plan ook aanwezig. c. De afdeling Landmeetkunde dient tijdig over goede uitzetgegevens te beschikken. Gelet op de inge wikkeldheid van de plannen zal voor het uitzetten gebruik moeten worden gemaakt van berekenin gen, om al in een vroegtijdig stadium de werkelijk heid zoveel mogelijk te benaderen. Aan de genoemde voorwaarden kan worden voldaan door in een zeer vroegtijdig stadium te beginnen met het opmaken van een matenplan. In het volgende hoofdstuk zal blijken dat deze vervaardiging gefaseerd wordt uitgevoerd. Hierdoor is het mogelijk de ont werpers van het plan ook van het matenplan te laten profiteren. 3. Het matenplan Een matenplan wordt dus opgesteld t.b.v. de maat voering bij de voorbereiding en de uitvoering van nieuw te realiseren plannen. Het begrip maatvoering dient men ruim te interpreteren: niet alleen de ver melde maten op het matenplan, maar ook de afpas- bare maatvoering tussen de afgebeelde belijning. 3.1. Doelstellingen van een matenplan a. Reeds tijdens de voorbereiding wordt de werkelijk heid, zoals deze later wordt uitgevoerd, exact vast gelegd. b. Alle betrokkenen worden reeds tijdens de uitvoe ring geconfronteerd met de werkelijkheid van de uitvoering, waardoor eventuele problemen tijdig worden onderkend en opgelost. c. De door de verschillende afdelingen te verstrekken gegevens worden op basis van computerbereke ningen op een centraal punt in de organisatie op maatvast materiaal nauwkeurig verwerkt. d. De consequenties van eventuele wijzigingen kun nen steeds vooraf worden overzien. e. Op een centrale plaats is steeds de laatste toestand voorhanden. f. Er zijn steeds goede en uniforme ondergronden be schikbaar voor het verder werken" (zoals civiel technische en cultuurtechnische bestekken, leidin- genkaarten, overdrachtstekeningen, woningbouw plannen, microdetaillering). g. Wijzigingen in de horizontale ligging van het plan kunnen gemakkelijk aan alle betrokkenen worden doorgegeven. h. Uitzetgegevens kunnen direct uit het matenplan worden afgeleid; twijfel aan de betrouwbaarheid van de gegevens is overbodig. 3.2. Ontwikkeling en toepassing van het matenplan 3.2.7. Het maken van de ondergrond schaal 7 500 Eerst worden de afmetingen van het matenplan be paald, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehou- 136 den met de voorgeschreven formaten. Daarna wordt het maatvaste plan aangelegd, de ruitpunten geprikt, de ruitkruisjes getekend en de bijbehorende coördina ten aan de rand van het plan geschreven. Indien de bestaande situatie niet op schaal 1 500 aanwezig is, wordt d.m.v. de vergrotingstechnieken de situatie naar 1 500 gebracht. De situatie wordt op het plan gecalqueerd, waarbij de ruitkruisjes als inpaspunten dienen. Maakt men hierbij gebruik van blauwe of bruine inkt, dan zal later bij het lichtdrukken deze situatie in een grijstint worden af gebeeld. Van groot belang voor de verdere ontwikke ling van het matenplan is het calqueren op de achter zijde van het plan. Wordt de nieuwe situatie namelijk op de voorzijde van het plan afgebeeld, dan zal bij het verwerken van wijzigingen de afbeelding op de achter zijde niet worden beschadigd. Beschikt men over een vlakdruk-reproduktiesysteem, dan kan men het cal queren achterwege laten. 3.2.2. Inbrengen kadastrale toestand Het is verstandig om direct na het calqueren van de bestaande situatie de kadastrale toestand op het matenplan af te beelden. Door gebruikmaking van het kadastrale plan of vergrotingen hiervan, wordt m.b.v. de reeds afgebeelde situatie de kadastrale begrenzing ingepast. Waar knelpunten worden verwacht, zoals b.v. bij aansluitingen met in de toekomst niet te wijzi gen kadastrale percelen, zal het nodig zijn de kadastrale begrenzingen exact af te beelden. Deze grenzen worden gekaarteerd uit het kadastrale veld werk. Het is van belang op het matenplan onder scheid te maken tussen de ingepaste kadastrale gren zen en de met veldwerk gekaarteerde begrenzing (b.v. streeplijn en volle lijn). Wordt deze kadastrale begrenzing ook nog in een andere kleur geïnkt, dan is de kadastrale toestand duidelijk afleesbaar op het matenplan. 3.2.3. Kilometrering Aan de hand van de door de afdelingen Stedebouw, Verkeer en Civieltechniek verstrekte gegevens, wor den de hoofdpunten van de wegassen van de hoofd- ontsluitingswegen in coördinaten berekend. Onder hoofdpunten verstaat men de tangenten en de begin- en eindpunten van de klotoïden. Na de berekening van deze hoofdpunten worden de assen getoetst aan de door de verschillende vakdisciplines gestelde voor waarden. Hierna volgt de berekening van de kilometrering van de as. Onder kilometrering van de as worden de pun ten verstaan, die op een gelijke afstand van elkaar in de wegas liggen. Meestal is deze afstand 20 of 25 meter. Het eerste punt in het nulpunt van de as krijgt het nummer 0000 en dan verder oplopend 0020, 0040, 0060 enz., als het interval 20 meter bedraagt. Het nummer van de kilometrering komt dus overeen met de afstand van dat punt tot het begin van de wegas. De hoofdpunten worden eveneens in de kilometrering opgenomen. Tenslotte worden de kilometreringspunten op het matenplan gekaarteerd, geïnkt en de nummering langs de wegas geschreven. De kilometrering is voor de afdeling Civieltechniek van belang voor het meten van de lengteprofielen. NGT GEODESIA 80

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1980 | | pagina 6